week 38 - W3C vergelijkingen, aanw. vnw, lidwoord.

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • corregir los deberes
  • comparaciones
  • Pronombre demostrativo
  • Complemento directo
  • Canción
Miércoles, 20 de septiembre
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • corregir los deberes
  • comparaciones
  • Pronombre demostrativo
  • Complemento directo
  • Canción
Miércoles, 20 de septiembre

Slide 1 - Tekstslide

Repaso
Cerrad los libros y la lista de vocabulario

Slide 2 - Tekstslide

Maak de volgende sleepvragen zonder in je woordenlijst te kijken!

Slide 3 - Tekstslide

groot
hard
zacht
rechthoekig
klein
rond
vierkant
rectangular
grande
blando
redondo
pequeño
cuadrado
duro

Slide 4 - Sleepvraag

duro
redondo
cuadrado
blando
pequeño
rectangular
grande

Slide 5 - Sleepvraag

grande
duro
blando
rectangular
pequeño
redondo
cuadrado
zacht
vierkant
klein
rond
rechthoekig
hard
groot

Slide 6 - Sleepvraag

madera
papel
plástico
cristal
cuero
metal

Slide 7 - Sleepvraag

papel
metal
cristal
cuero
madera
plástico
papier
glas
leer
hout
plastic
metaal

Slide 8 - Sleepvraag

hout
leer
metaal
plastic
papier
glas

Slide 9 - Sleepvraag

A corregir
LE: 1.3, 1.6
LA: pág. 16 ej. 1

Slide 10 - Tekstslide

Para comparar....
Vergelijkingen met een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord:
más....que      --> Julián es más rápido que Pedro.
                            Julián is sneller dan Pedro.
menos....que  --> Pedro camina menos rápido que Julián.                                    Pedro loopt minder snel dan Julián.
tan....como     -->Julián es tan divertido como Pedro.
                            Julián is even leuk als Pedro.
Leerdoel: vergelijkingen

Slide 11 - Tekstslide

Para comparar....
Vergelijkingen met een zelfstandig naamwoord  
  • más.....que      --> Paco tiene más tiempo libre que Pedro.
                                 Paco heeft meer vrije tijd dan Pedro.
  • menos....que  --> Pedro tiene menos tiempo libre que Paco
                                 Pedro heeft minder vrije tijd dan Paco
  • tanto/a/os/as....como     --> Paco tiene tanto tiempo libre como Julián.                                     Paco heeft evenveel vrije tijd als Julián
                                              
Leerdoel: vergelijkingen

Slide 12 - Tekstslide

Para comparar....
Vergelijkingen met een werkwoord:
....más que        --> Paco trabaja más que Carmen.
                               Paco werkt harder dan Carmen.
....menos que    --> Carmen trabaja menos que Paco.
                               Carmen werkt minder hard dan Paco.
...tanto como    --> Lola trabaja tanto como Paco.
                               Lola werkt even hard als Paco.
Leerdoel: vergelijkingen

Slide 13 - Tekstslide

comparativos irregulares
  • más bueno   --> mejor
  • más malo      --> peor
  • grande --> más grande (letterlijk groter)
  • grande --> mayor (ouder) -  Mi hermana es mayor que yo.
  • pequeño --> más pequeño (letterlijk kleiner)
  • pequeño --> menor (jonger) - Mi amigo es menor que él. 
Leerdoel: vergelijkingen

Slide 14 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord in het Spaans.
Wat heb je daarover geleerd?

Slide 15 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord in het Spaans. 
aquí
ahí
allí
afstand 
tot 
spreker
enkelvoud
meervoud
MNL.
VR.
VR.
MNL.
este
ese
aquel
esta
esa
aquella
estos
esos
aquellos
estas
esas
aquellas

Leerdoel: aanwijzend voornaamwoord

Slide 16 - Tekstslide

Waar moet je op letten:
  • Het aanwijzend voornaamwoord richt zich naar het zelfstandig naamwoord wat erachter staat. Is dit vrouwelijk of meervoud, dan verandert het dus. Vb: este libro, esta casa, estos libros, estas casas
  • Let goed op of de volgende woorden in de zin staan: aquí (hier), ahí (daar), allí (daarginds, ver weg). Hieraan kan je zien welk aanwijzend vnw. je moet gebruiken. 
  • esto/eso/aquello gebruik je als je niet naar een specifiek zelfstandig naamwoord verwijs. Het wordt dus algemeen gebruikt. ¿Qué es eso? Wat is dat?

Slide 17 - Tekstslide

El objeto directo
Wat is een lijdend voorwerp?



ej. Compro un libro para Juan.
het antwoord op de vraag wie of wat + persoonsvorm
el libro = het lijdend voorwerp
Leerdoel: aanwijzend voornaamwoord

Slide 18 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp als persoonlijk voornaamwoord.
Net als in het Nederlands kan je het lijdend voorwerp 
vervangen door een persoonlijk voornaamwoord. 
Ik koop een boek voor Juan. - Ik koop het voor Juan. 
Compro un libro para Juan.  - Lo compro para Juan.
Leerdoel: aanwijzend voornaamwoord

Slide 19 - Tekstslide

Los pronombres de objeto directo
                      mannelijk          vrouwelijk
enkelv.               lo                           la
meerv.               los                         las
Leerdoel: aanwijzend voornaamwoord

Slide 20 - Tekstslide

Plaats van de persoonlijke voornaamwoorden. 
- De persoonlijke voornaamwoorden staan voor de persoonsvorm
vb:  Uso todos los días el ordenador. - Lo uso todos los días. 
- Als er een infinitief in de zin staat kan het persoonlijk voornaamwoord 
voor de persoonsvorm komen te staan.
vb: Voy a comprar un libro. -  Lo voy a comprar.
of achter de infinitief. Let op: het moet er dan aan vast geschreven 
worden!!!
vb: Voy a comprar un libro. - Voy a comprarlo.
Leerdoel: aanwijzend voornaamwoord

Slide 21 - Tekstslide

A practicar:
  1. ¿Quién tiene mis libros?
  2. Yo siempre compro mi ropa por internet.
  3. Pongo las manzanas encima de la mesa.
  4. Compro la botella de aceite en el supermercado.
  5. ¿Quién lleva la pelota para jugar al fútbol?

Respuestas:
  1. ¿Quien los tiene?
  2. Yo siempre la compro por internet.
  3. Las pongo encima de la mesa.     
  4. La compro en el supermercado.    
  5. ¿Quién la lleva para jugar al fútbol?

Slide 22 - Tekstslide

Nuestra lista de spotify
Zoek een Spaanstalig liedje.
  • Vertel wat over de artiest/groep.
  • Vertel waar het over gaat
en waarom jullie het gekozen hebben.
  • ¿Quién quiere empezar?

Slide 23 - Tekstslide

Deberes
Leren: vergelijkingen, aanw vnw, lijdend vw
(tarea 1.3, 1.4 en 1.6)
Maken: module pág. 16 ej. A y B
Maken: LE: ej.1.10, 1.15, 1.16
Maandag 2 oktober:
SO over tarea 1

Slide 24 - Tekstslide