Je zit op een terras met een klasgenoot.
Je wilt betalen en merkt dat je tas weg is.
Je klasgenoot herinnert zich een man die de weg naar het station vroeg. Je klasgenoot kan z'n uiterlijk beschrijven
Je besluit aangifte te doen. Jullie gaan naar de politie.
1 leerling doet aangifte.
1 leerling is agent. Zorg dat de agent alles zo precies mogelijk te weten komt (w-vragen)