In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Les_7_periode_3
Oefen examen gesprekken voeren
Slide 1 - Tekstslide
Opdracht : examen
Lees jouw examenboekje goed door.
Van de 8 punten die je moet zeggen op het examen moet je 80% uitspreken, anders mag het niet nagekeken worden.
Je moet ook 4 minuten praten. Als je klaar bent met de 8 punten ga ik je vragen stellen. Waar werk je? Waar loop je stage? Hoe oud ben je? Deze zinnetjes heb ik in een Quizlet gezet.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Jezelf voorstellen werk
Slide 4 - Tekstslide
Jezelf voorstellen
Slide 5 - Tekstslide
Quizlet
Leer de Quizlet (10 minuten)
Zorg dat je goed oefent en ook let op de uitspraak! Dit kan heel goed in Quizlet.
zwakke werkwoorden hebben een vast schema net als in het Nederlands:
spelen-speelde-gespeeld (ge+ stam+d) nederlands
trainen-trainde-getraind (ge+ stam + d) nederlands
in het Duits
spielen- spielte-gespielt
sterke werkwoorden moet je uit je hoofd leren en hebben geen vast schema.
Bijvoorbeeld:
eten- at- gegeten
lopen-liep-gelopen
Slide 7 - Tekstslide
Basisregel voor het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden
Het voltooid deelwoord wordt gevormd door:
GE + STAM + T
Bijvoorbeeld:
hören - Wir haben es gestern schon gehört. horen
Wij hebben het gisteren al gehoord.
spielen - Mein Hund hat mit meiner Katze gespielt. spelen
Mijn hond heeft met mijn kat gespeeld.
Im Buch S. 72
Slide 8 - Tekstslide
Sterke werkwoorden
(in NL sterk in Duits ook)
lopen-liep-gelopen
laufen-lief-gelaufen
zingen-zong-gezongen
singen-sang-gesungen
rijden-reed-gereden
fahren-fuhr-gefahren
Voltooid deelwoord moet je leren (er staan lijsten in het woordenboek) Buch s.100. Is het in Nederlands sterk dan ook in het Duits
stamm +
ich - e
du - st
er,sie- t
wir - en
ihr -t
sie,Sie -en
Slide 9 - Tekstslide
Stappenplan bij vervoegen voltooid deelwoorden
Bepaal wat voor soort werkwoord het is.
sterk w.w.
zwak w.w.
- zie boek pagina 100
1. eindigt op -ieren?
stam + t
2. begint met be/ver?
stam + t
Als je op 1 en 2 geen antwoord
kan geven, pas je de hoofdregel toe: ge + stam + t
Slide 10 - Tekstslide
Het voltooid deelwoord
NL: Wij spelen Wij hebben gespeeld
DU: Wir spielen Wir haben gespielt
NL: Wij lachen Wij hebben veel gelachen
DU: Wir lachen Wir haben viel gelacht
Bij zwakke werkwoorden maak je het voltooid deelwoord (verleden) volgens het stappenplan:
Slide 11 - Tekstslide
Stappenplan
Stap 1: Je bepaalt de stam (zonder -en)
Stap 2: Je plakt ge- voor de stam
Stap 3: Je plakt een -t achter de stam
---> ge + stam + t
spielen -> ge + stam + t -> ge + spiel +t -> gespielt
Slide 12 - Tekstslide
Het voltooid deelwoord
wohnen -> ge + wohn + t -> gewohnt
zeigen -> ge + zeig + t -> gezeigt
suchen -> ge + such + t -> gesucht
klettern -> ge + kletter + t -> geklettert
haben -> ge + hab + t -> gehabt
Uitzondering= sein -> gewesen
Slide 13 - Tekstslide
Maak het voltooid deelwoord: spielen
Slide 14 - Open vraag
Maak het voltooid deelwoord: finden
Slide 15 - Open vraag
Maak het voltooid deelwoord: fotografieren
Slide 16 - Open vraag
Maak het voltooid deelwoord: besuchen
Slide 17 - Open vraag
De stam van "tanzen" is ?
A
tanze
B
tanz
C
tane
D
tans
Slide 18 - Quizvraag
Het voltooid deelwoord van het werkwoord "machen" is
A
macht
B
gemacht
C
machen
D
gemachd
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd
Slide 20 - Quizvraag
Voltooid deelwoord van 'lernen'?
A
lernt
B
gelernt
C
geleerd
D
gelernd
Slide 21 - Quizvraag
Het voltooid deelwoord van "sein" is? Let op onregelmatig!
A
geseit
B
gewesen
C
gewest
D
geseien
Slide 22 - Quizvraag
Hoe maak je in het Duits het voltooid deelwoord ( zwak )?
A
stam + e van het werkwoord, ge- ervoor en -t erachter
B
stam van het werkwoord, ge- ervoor en -d erachter
C
stam van het werkwoord, ge- ervoor en -t erachter
D
stam van het werkwoord,
gr- ervoor en -t erachter
Slide 23 - Quizvraag
Basisregel voor het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden
Het voltooid deelwoord wordt gevormd door:
GE + STAM + T
Bijvoorbeeld:
hören - Wir haben es gestern schon gehört. horen
Wij hebben het gisteren al gehoord.
spielen - Mein Hund hat mit meiner Katze gespielt. spelen
Mijn hond heeft met mijn kat gespeeld.
Im Buch S. 72
Slide 24 - Tekstslide
Hoe zeg je in het Duits:
Ik heb gebeld.
A
Ich habe telefoniert
B
Ich habe angerufen
C
Ich habe getelefoniert
D
Ich habe angeruft
Slide 25 - Quizvraag
Hoe zeg je in het Duits:
Ich heb een e-mail gestuurd. sturen=schicken
A
Ich habe eine E-mail geschicken
B
Ich habe eine E-mail geschickt
Slide 26 - Quizvraag
Hoe zeg je in het Duits:
uitnodigen (einladen) Ik ben uitgenodigd voor een gesprek (zu einem Gespräch)
A
Ich bin eingeladen
B
ich bin geeinladet
Slide 27 - Quizvraag
Er hat__________(singen). Hij heeft gezongen.
Slide 28 - Open vraag
Die LKW-Fahrerin hat sich___________(schneiden). De vrachtwagenchauffeuse heeft zich gesneden.
Slide 29 - Open vraag
Er hat immer auf dem Beifahrersitz (sitzen). Hij heeft altijd de bijrijdersstoel gezeten.
Slide 30 - Open vraag
Ich bin nach Londen__________________(fliegen). Ik ben naar London gevlogen
Slide 31 - Open vraag
Punt 1 (Begroet de medeleerling) Hoe begroet je?
A
Guten Tag
B
Hallo
C
Guten Mittag
D
Hoi
Slide 32 - Quizvraag
Examen gesprekken voeren
Slide 33 - Tekstslide
Punt 2: Verontschuldig je omdat je te laat bent.
Hoe zeg je sorry in het Duits?
A
Tut mir leid
B
Entschuldiging
C
Sorry
D
Sörry
Slide 34 - Quizvraag
Punt 2: Verontschuldig je omdat je te laat bent. Noem een reden waarom je te laat bent in het Duits.
Entschulding, dass ich so spät bin.........mijn auto was stuk/ ik heb mijn trein gemist, mijn fiets is kapot. De brug stond open.
Slide 35 - Open vraag
Punt 3: vraag welk probleem de medeleerling heeft
A
Was ist dein Probleem
B
Was hast du Problem?
C
Was ist dein Problem?
Slide 36 - Quizvraag
Punt 4: stel voor om hem te helpen
A
Ich kann dir helfen.
B
Ich kann dich helpen
C
Ich kann dich helfen
D
Ich kann dich hilfen.
Slide 37 - Quizvraag
Punt 4: Hoe zeg je in het Duits: natuurlijk dat doe ik graag.
Slide 38 - Open vraag
Punt 5: Wat is stage in het Duits?
A
Unterricht
B
Ausbildung
C
Aufleitung
D
Praktikum
Slide 39 - Quizvraag
Punt 5: Wat is onderwijs/ les in het Duits?
A
Unterricht
B
Ausbildung
C
Aufleitung
D
Praktikum
Slide 40 - Quizvraag
Punt 5: Wat is opleiding in het Duits?
A
Unterricht
B
Ausbildung
C
Aufleitung
D
Praktikum
Slide 41 - Quizvraag
Punt 5 leg uit hoe je BPV is geregeld in het Duits. Minstens 4 zinnen. Ik heb gebeld. Ik heb een mail gestuurd. Ik ben uitgenodigd voor een gesprek. Probeer ook wat koppelwoorden te gebruiken (und, aber, weil). Je eigen verhaal