H3 Par. 3.2 Verwarmen

Hoofdstuk 3 Energie

Over verwarmen (alleen §2 van HS3) komt er 
volgende week woensdag een S.O. 



Eindcijfer =
vragen 1,2,3 toetsweek & 
S.O.
Allebei 50%.
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 Energie

Over verwarmen (alleen §2 van HS3) komt er 
volgende week woensdag een S.O. 



Eindcijfer =
vragen 1,2,3 toetsweek & 
S.O.
Allebei 50%.

Slide 1 - Tekstslide

Programma komende week
vandaag: afspraken, soortelijke warmte leren als een pro
(2 lessen)
vrijdag: practicum soortelijke warmte
woensdag: S.O. soortelijke warmte [zie Magister]

Slide 2 - Tekstslide

5.verwarmen
Hoofdstuk 3 Energie
Paragraaf 3.2 Verwarmen 
Maar eerst gaan we echt goed leren hoe dat
nou zit met verwarmen ... 
en hoe je ermee rekent! 

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen:
  • Je kunt uitleggen dat de toevoer van warmte leidt tot een hogere temperatuur.
  • Je kunt door de soortelijke warmte te gebruiken berekenen hoeveel energie nodig is om een stof in temperatuur te laten stijgen.
  • Je kunt berekeningen maken met de formule 

Q=mcΔT

Slide 4 - Tekstslide

Je kunt uitleggen dat de toevoer van warmte leidt tot een hogere temperatuur.
Warmte en temperatuur zijn niet hetzelfde.
Als we in spreektaal zeggen: het is warm....
bedoelen we: de temperatuur is hoog.

Opdracht:
Bekijk de volgende interactieve video en maak de vragen.

Slide 5 - Tekstslide

3

Slide 6 - Video

00:42
Vul de juist woorden in.
De .......(1)........... heeft zich verplaatst van de vlam naar het bakje.
De .....(2)....... van het bakje stijgt.
Daardoor vliegt het bakje in de brand.

A
1 = temperatuur 2 = warmte
B
1 = warmte 2 = warmte
C
1 = warmte 2 = temperatuur
D
1 = temperatuur 2 = temperatuur

Slide 7 - Quizvraag

01:41
Vul in, en noteer je antwoord als 1: ...... en 2: .........
De overeenkomst in beide proefjes is de hoeveelheid toegevoerde.....(1)..........
Het verschil is de ..........(2)........ die het papieren bakje krijgt.

Slide 8 - Open vraag

00:42
Welke beweringen zijn waar?
Er zijn meerdere antwoorden goed!
A
de vlam voert warmte toe aan het bakje
B
de vlam voert temperatuur toe aan het bakje
C
de warmte van het bakje wordt hoger
D
de temperatuur van het bakje neemt toe

Slide 9 - Quizvraag

Je kunt uitleggen dat de toevoer van warmte leidt tot een hogere temperatuur.
Conclusie:
  • Warmte is een vorm van energie die verplaatst kan worden.
  • Temperatuur geeft de toestand van een stof op een bepaald moment en op een bepaalde plaats weer.
  • Door warmte toe te voeren stijgt de temperatuur.
  • Door warmte af te voeren daalt de temperatuur.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Conclusie uit deze proef?
450 g 
water
450 g 
olijfolie
5°C
dezelfde
stijging van  
temperatuur
2 minuten
verwarmen
5 minuten
verwarmen
dezelfde
vlam

Slide 12 - Tekstslide

Conclusie uit deze proef?
450 g 
water
450 g 
olijfolie
5°C
dezelfde
stijging van  
temperatuur
2 minuten
verwarmen
5 minuten
verwarmen
dezelfde
vlam
Water heeft meer warmte (dus energie) nodig dan olijfolie, voor dezelfde stijging van temperatuur.
Water heeft anderen SOORTELIJKE WARMTE dan olijfolie.
5°C

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht
bekijk de volgende interactieve video en maak de vragen

Slide 14 - Tekstslide

6

Slide 15 - Video

00:56
Welke drie factoren bepalen hoeveel warmte je nodig hebt om een stof in temperatuur te doen stijgen?

Slide 16 - Open vraag

01:38
Om 1 gram water 1 graad Celsius in temperatuur te laten stijgen heb je 4,18 Joule nodig.
Hoeveel Joule kost het om 2 gram water 2 graden in temperatuur te laten stijgen?
A
2,09 Joule
B
4,18 Joule
C
8,36 Joule
D
16,72 Joule

Slide 17 - Quizvraag

02:16
In het vorige filmpje werden gelijke hoeveelheden water en ofijfolie verwarmd tot een temperatuurverschil van 5 graden. Bij water duurde dit meer dan 2 keer zo lang dan bij olijfolie.
Leg nu uit hoe dit komt en gebruik de grootheid " soortelijke warmte" in je antwoord.

Slide 18 - Open vraag

03:11
Een hoeveelheid water wordt verwarmd van 21 graden Celsius tot 33 graden Celsius. Hoe groot is ?
ΔT
A
21 graden Celsius
B
33 graden Celsius
C
54 graden Celsius
D
12 graden Celsius

Slide 19 - Quizvraag

03:11
Wat betekent "delta T" ?
A
de begintemperatuur
B
de eindtemperatuur
C
het temperatuurverschil
D
de temperatuur

Slide 20 - Quizvraag

01:38
Om 1 gram water 1 graad Celsius in temperatuur te laten stijgen heb je 4,18 Joule nodig.
Hoeveel Joule kost het om 1 gram water 2 graden in temperatuur te laten stijgen?
A
2,09 Joule
B
4,18 Joule
C
8,36 Joule
D
16,72 Joule

Slide 21 - Quizvraag

Je kunt door de soortelijke warmte te gebruiken berekenen hoeveel energie nodig is om een stof in temperatuur te laten stijgen.

De hoeveelheid energie (warmte) die je nodig hebt om een stof te verwarmen is afhankelijk van drie factoren:
  1. De temperatuursverandering
  2. De hoeveelheid van de stof
  3. De soort stof (soortelijke warmte)

Slide 22 - Tekstslide

Uitrekenen van de benodigde hoeveelheid warmte
ΔT=TeindTbegin
Q=mcΔT
grootheid                        symbool           eenheid                        symbool
warmte                                Q                          Joule                                  J

massa                                   m                         gram                                 g

soortelijke warmte            c                           Joule per gram          
                                                                           per graad Celsius

temperatuurverschil                                   graden Celsius          
( = 'delta T' )
g.°CJ
ΔT
°C

Slide 23 - Tekstslide

C = SOORTELIJKE WARMTE

Leer deze definitie wel uit je hoofd!

De soortelijke warmte is de hoeveelheid warmte die nodig is,
     -om 1 gram
     -van 1 soort stof
     -1 graad Celsius
in temperatuur te laten stijgen.
Leer deze waarden niet uit je hoofd.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht
Maak nu de toepassingsvragen 
Ze staan op de volgende slides

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Opdracht
  • Maak alle vragen van de vaardighedentrainer
     van par. 3.2 Verwarmen in het digitale boek. Ga na of je de formule goed kunt gebruiken.
  • Kijk deze vragen zelf na.
  • Wil je echt een goed cijfer woensdag? Maak van par. 3.2 de " Test jezelf" in het digitale boek.

Slide 42 - Tekstslide

De volgende les
heb je alles uit deze LessonUp af (huiswerk) - dus ook de stof van het digitale boek

Gaan we oefenen  met formules omschrijven en eenheden.

Slide 43 - Tekstslide