Herhaling + bas. 7

Geslachtschromosomen

X-chromosoom --> vrouwelijk geslachtschromosoom
Y-chromosoom --> mannelijk geslachtschromosoom
XY --> jongetje
XX --> meisje
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Geslachtschromosomen

X-chromosoom --> vrouwelijk geslachtschromosoom
Y-chromosoom --> mannelijk geslachtschromosoom
XY --> jongetje
XX --> meisje

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling Genenparen
Homozygoot = 2 genen van hetzelfde genenpaar  (AA of aa)
Hetrozygoot = 2 verschillende genen (Aa)
Genotype = welke erfelijke kenmerken krijgt je mee van je ouders
Fenotype = hoe zie je eruit, dus je uiterlijk
Dominante genen = bepaald het fenotype, is het sterkste (A)
Recessieve genen = aanwezig in het genotype maar bepaald alleen als het homozygoot is hoe je eruit ziet (a)
Intermediar fenotype = geen van de genen is dominant --> ArAr x AwAw --> ArAw bv leeuwenbekje (P vader rood x moeder wit wordt F1 roze)

Slide 2 - Tekstslide

Kruisingen
P : Moeder Bb x Vader Bb
F1 : BB  Bb  Bb of bb

25 % BB --> dominant fenotype
50 % Bb--> dominant fenotype
25 % bb--> recessief fenotype
P: de ouders (je opa en oma)
F1: de eerste generatie (je ouders)
F2: de tweede generatie (jij)

Slide 3 - Tekstslide

Pak een blaadje en pen
Bij cavia's is het gen voor zwarte vacht dominant (A) over het gen voor bruine vacht (a). Twee cavia's worden gekruist: het ene is homozygoot voor zwarte vacht en het andere is homozygoot voor bruine vacht.
Maak een kruizingsschema van de F1.

Slide 4 - Tekstslide



Welke kleur vacht hebben de dieren van de F1-generatie?

A
allemaal een bruine vacht
B
allemaal een zwarte vacht
C
sommigen hebben een bruine vacht, andere hebben een zwarte vacht

Slide 5 - Quizvraag

Pak een blaadje en pen
2 jonge cavia's uit hetzelfde nest worden per ongeluk bij elkaar gezet en gaan paren.
Maak een kruizingsschema van de F2.
Dus, kruis nu 2 cavia's uit je vorige schema.

Slide 6 - Tekstslide

Hoe groot is de kans dat het eerstgeboren jong in de F2-generatie zwart is?
A
25 %
B
50 %
C
75 %

Slide 7 - Quizvraag

Stambomen

Slide 8 - Tekstslide

In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind pigment heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 9 - Quizvraag

Ongeslachtelijke voortplanting
  • Door veredeling ontstaan gunstige genotype.                                           Kwekers willen daar veel individuen van!
  • Ze passen dan ongeslachtelijk voortplanting toe.
  • Stekken
  • Weefselkweek (Groeipunt)
  • Knollen
  • Verdikte stengels met veel reserve voedsel

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Deze les leer je:
  • Wat mutaties zijn
  • Wat mutagene invloeden zijn
  • Hoe kanker ontstaat

Slide 12 - Tekstslide

Mutaties
  • Plotselinge verandering van het genotype
  • Mutatie, de genen zijn gemuteerd.
  • Komt dit voor in lichaamscellen, geen grote gevolgen
  • Een individu bij wie gemuteerde genen tot uiting komen:
  • Mutant

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Kanker
  • Snelle en ongeremde groei van cellen.
  • Langzaam en zonder beschadiging van omringende weefsels:
  • Goedaardige tumor
  • Kanker is een kwaadaardig gezwel.
  • Waarschijnlijk door mutaties in de genen van die cellen.
  • In het gezwel zijn meer nieuwe cellen, waardoor het steeds groter wordt.
  • Het verstoord het gezonde weefsel.
  • Komt het in het bloed? Dan kan het uitzaaiingen veroorzaken

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Wat zijn mutagene invloeden?
A
Bepaalde soorten van het fenotype
B
Stoffen die plotseling het fenotype kunnen veranderen
C
Bepaalde soorten van het genotype
D
Stoffen die plotseling het genotype kunnen veranderen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is geen mutagene invloed
A
mutagene stof zoals asbest
B
röntgen-of radioactieve straling
C
warmtestraling van de kachel
D
sigarettenrook

Slide 20 - Quizvraag

Een cel waarin veel mutaties hebben plaatsgevonden kunnen kanker veroorzaken?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Bij kanker ontstaat het eerste gezwel, doordat een kankercel in het bloed of in de lymfe terechtkomt.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Bij kanker kan uitzaaiing plaatsvinden.

Wat gebeurt er bij uitzaaiing?

A
Door ongeremde celdeling neemt het aantal kankercellen toe
B
Kankercellen komen in het bloed of in de lymfe terecht en veroorzaken gezwellen in andere lichaamsdelen
C
Gezonde cellen komen in contact met kankercellen en veranderen daardoor zelf in kankercellen
D
Onder invloed van kankercellen wordt de bouw van een weefsel verstoord

Slide 23 - Quizvraag