In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Nederlands
Sportmarketing Jaar 1
Grammatica
2022-2023
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik kan het lijdend voorwerp in een zin herkennen.
Ik kan het meewerkend voorwerp in een zin herkennen.
Ik kan een zin omvormen van lijdend naar bedrijvend (en andersom).
Slide 3 - Tekstslide
ZINSDELEN
De meeste zinnen bevatten een persoonsvorm, een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp.
Veel zinnen hebben ook een lijdend voorwerp.
Met het lijdend voorwerp gebeurt iets,
het 'ondergaat' wat in het gezegde staat.
Slide 4 - Tekstslide
LIJDEND VOORWERP
Tim | graaft | een kuil.
Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.
lijdend voorwerp = een kuil
voorbeeld 1
ow
wwgez
Slide 5 - Tekstslide
LIJDEND VOORWERP
Een speler | roept | de grensrechter.
Wie roept een speler? De speler roept de grensrechter.
lijdend voorwerp = de grensrechter
voorbeeld 2
ow
wwgez
Slide 6 - Tekstslide
LIJDEND VOORWERP
Elin | vertelt | een verhaal.
Wat vertelt Elin? Elin vertelt een verhaal.
lijdend voorwerp = een verhaal
voorbeeld 3
ow
wwgez
Slide 7 - Tekstslide
Met wie of wat gebeurt iets in de zin? Schrijf het lijdend voorwerp op.
Bruno drinkt een glas water.
Slide 8 - Open vraag
Met wie of wat gebeurt iets in de zin? Schrijf het lijdend voorwerp op.
Mats roept zijn vader.
Slide 9 - Open vraag
Klopt dit?
In een zin zit altijd een lijdend voorwerp.
A
Ja
B
Nee
Slide 10 - Quizvraag
De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren
Slide 11 - Quizvraag
Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt
Slide 12 - Quizvraag
Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?
Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt
Slide 13 - Quizvraag
Het meewerkend voorwerp
Geeft aan voor wie iets bestemd is
1. Noteer het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
3. Controleer of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen.
Slide 14 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp komt voor in zinnen waarin iemand iets 'vertelt' (uitleggen, zeggen, enzovoort) of 'geeft' (lenen, sturen, overhandigen, enzovoort).
Tip!
Bij het meewerkend voorwerp moet je de woorden 'aan' of 'voor' toe kunnen voegen of weg kunnen laten.
Slide 15 - Tekstslide
Wat is het meewerkend voorwerp? 'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp? 'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 17 - Quizvraag
Zoek het meewerkend voorwerp. De kleine jongen gaf de reus geen kans meer.
A
de kleine jongen
B
de reus
C
geen kans
D
er is geen meewerkend voorwerp
Slide 18 - Quizvraag
Zoek het meewerkend voorwerp! Shirley kocht zes rozen voor haar vriend voor Valentijnsdag.
A
voor haar vriend
B
zes rozen
C
haar vriend
D
voor Valentijnsdag
Slide 19 - Quizvraag
Jara /laat/ de hond /uit.
Wat is het onderwerp? Jara
Jara doet iets-> ze laat de hond uit
Als het ONDERWERP de handeling verricht van het WG noem je de zin BEDRIJVEND of ACTIEF.
Slide 20 - Tekstslide
De hond/ wordt/ door Jara/ uitgelaten.
Het onderwerp ondergaat de handeling (het uitlaten).
Als het ONDERWERP de handeling ondergaat, noemen we de zin LIJDEND of PASSIEF.
Slide 21 - Tekstslide
Omzetten bedrijvend ->lijdend
Het lijdend voorwerp wordt onderwerp.
Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die begint met door.
In het gezegde komt een vorm van het hulpwerkwoord worden te staan.