B4 zinsdelen lijd.vw/meew.vw

B4 lijdend en meewerkend voorwerp
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

B4 lijdend en meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. SO noteren in agenda
  2. Doel benoemen
  3. Terugblik 
  4. Korte instructie
  5. Aan de slag
  6. Afsluiting 


Slide 2 - Tekstslide

SO ALERT!!


Noteer het SO  in je agenda. 
 





Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
 -  hoe je een lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp kunt herkennen in de zin

Slide 4 - Tekstslide

Zinsdelen tot nu toe..

persoonsvorm

onderwerp

gezegde (werkwoordelijk & naamwoordelijk)

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het gezegde?
'Ik ben aan het voetballen.'

Slide 6 - Open vraag

Wat is het gezegde?
Zij blijkt onze aanvoerder te worden.

Slide 7 - Open vraag

Heeft deze zin een naamwoordelijk gezegde? Zo ja, noteer het naamwoordelijk gezegde.
"Ik ben erg verdrietig geweest over het slechte cijfer."

Slide 8 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

"Bruno laat zijn hond uit."
A
Bruno
B
laat
C
zijn hond
D
uit

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

"Liet Mats de bus voor zijn neus wegrijden?"
A
Mats
B
de bus
C
voor zijn neus
D
wegrijden

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

"Sophie doet jou de groeten"
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 11 - Quizvraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is "aan de leraar" voor zinsdeel?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

handelt
ondergaat
handeling
ontvangt 
lijdend v.w.
bepaalt
(alleen bij werkwoordelijk gezegde)

Slide 13 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
- Hoeft niet in de zin te staan;
- In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een LV
- Een LV begint nooit met een voorzetsel

vb. Deze aap wil altijd een gouden ring dragen.
Lijdend voorwerp: 'een gouden ring'-> ondergaat de handeling

Slide 14 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Tim | graaft | een kuil.


Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.


lijdend voorwerp = een kuil

voorbeeld 2
ow
wwgez

Slide 15 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


De speler | roept | de grensrechter.


Wie roept een speler? De speler roept de grensrechter.


lijdend voorwerp = de grensrechter

voorbeeld 3
ow
wwgez

Slide 16 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Elin | vertelt | een verhaal.


Wat vertelt Elin? Elin vertelt een verhaal.


lijdend voorwerp = een verhaal

voorbeeld 3
ow
wwgez

Slide 17 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

Slide 18 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (mv)
- Hoeft niet altijd in een zin te staan;

- Een MV is bijna altijd een mens of een dier;

- Controleer of je aan/voor kunt weglaten of kunt toevoegen.

Meewerkend voorwerp (mv)

Slide 19 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (mv)
Wat | heeft | de advocaat | jou | verteld?
Pv: heeft
Ow: de advocaat
Wg: heeft verteld
Lv: wat
Mv: jou

Wie is de ontvanger?
Meewerkend voorwerp (mv)

Slide 20 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (mv)
Ik | wilde | mijn lieve nicht | een puppy | geven
Pv: wilde
Ow: ik
Wg: wilde geven
Lv: een puppy
Mv: mijn lieve nicht 


Wie is de ontvanger?

Meewerkend voorwerp (mv)

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

"Straks gaat de buurman zijn zoon naar school brengen."
A
Straks
B
de buurman
C
zijn zoon
D
naar school

Slide 22 - Quizvraag

"Wie heeft mijn scooter gerepareerd?"

mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 23 - Quizvraag

Aan de slag
Maken: B4 opdracht 1 & 2 op pagina 106.

-> denk goed aan de volgorde van de stappen van ontleden: 
zinsdelen maken, persoonsvorm, gezegde, onderwerp, lijdend v.w., meewerkend v.w.

Klaar? lezen in je leesboek

Slide 24 - Tekstslide

Volgende les
Donderdag
Stillezen


Slide 25 - Tekstslide