Van letters tot kennis

Van letters tot kennis
Blz. 8, boek Kern Nederlands
Taal en Cultuur
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Van letters tot kennis
Blz. 8, boek Kern Nederlands
Taal en Cultuur

Slide 1 - Tekstslide

Wat zit er allemaal tussen letters en kennis?
Woorden
etc, vul maar in!

Slide 2 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met "begrippen"?

Slide 3 - Tekstslide

Wat leer je bij Woordenschat?
A
Hoe je het onderwerp kan vinden
B
Hoe je woordbetekenissen kan vinden
C
Hoe je zinnen moet schrijven
D
Hoe je woorden moet spellen

Slide 4 - Quizvraag

de alfabeet
A
Iemand die het alfabet kan opzeggen.
B
Iemand die op de basisschool heeft gezeten.
C
Iemand die geletterd is.
D
Iemand die kan lezen en schrijven.

Slide 5 - Quizvraag

buitensluiten
A
De deur op slot draaien.
B
iemand niet mee laten doen, omdat hij anders is.
C
Iemand buiten de deur zetten.

Slide 6 - Quizvraag

de digitale geletterdheid
A
Weten hoe alle onderdelen op de computer heten.
B
Weten hoe een computer, smarphone, e.d. werkt en je weg kunnen vinden op internet.
C
Op een computer kunnen typen.
D
Met een camera om kunnen gaan.

Slide 7 - Quizvraag

de algemene ontwikkeling
A
Alles wat je leert voor je studie.
B
Hoe goed je leert lopen en praten.
C
De ontwikkeling van baby tot volwassene.
D
Algemene kennis over lezen, schrijven, geschiedenis en natuur.

Slide 8 - Quizvraag

gecijferd
A
Weten hoe je de cijfers schrijft.
B
C
trucjes kunnen doen met cijfers.
D
Kunnen rekenen op het niveau van eind basisschool.

Slide 9 - Quizvraag

toelichten
A
Je licht ergens op schijnen
B
uitleggen
C
Meer informatie geven

Slide 10 - Quizvraag

de woordenschat
A
papiertjes met woorden in een pot
B
De woorden die je al kent en gebruikt.
C
Als je kunt schatten wat een woord betekent.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de context?
A
de hele tekst
B
de inleiding
C
de rest van de zin of de tekst
D
de samenvatting

Slide 12 - Quizvraag

een trefwoord
A
een woord dat je toevallig tegenkomt
B
een woord aan de hand waarvan informatie kan worden opgezocht.
C
een werkwoord
D
een synoniem

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een leesmanier?
A
hoe vaak je leest
B
waarom je leest
C
netjes lezen
D
de manier waarop je leest

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een leesdoel?
A
de reden waarom je leest
B
hoeveel boeken je leest
C
hoe lang je wil lezen
D
hoeveel bladzijden je leest

Slide 15 - Quizvraag

Wanneer ga je zoekend lezen?
A
Als je de weg kwijt bent
B
Als je de informatie moet onthouden
C
Als je informatie zoekt over een bepaald onderwerp
D
Als je wilt weten wat het onderwerp is

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent de strategie?
A
een legeroefening
B
de werkwijze
C
het uitleggen van een plan
D
een tegenstelling

Slide 17 - Quizvraag

wat betekent effectief?
A
dat iets nuttig is
B
dat iets een nieuwe ontwikkeling is
C
dat er special effects in zitten.
D
Dat iets goed werkt

Slide 18 - Quizvraag