wk 35: les 4

Vrijdag 28 augustus - V1a
Vandaag:
  • 10 minuten stillezen
  • Terugblik vorige les: taalgebruik en moraal
  • Spelling: meervoudsvormen
  • Aan de slag!

timer
10:00
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vrijdag 28 augustus - V1a
Vandaag:
  • 10 minuten stillezen
  • Terugblik vorige les: taalgebruik en moraal
  • Spelling: meervoudsvormen
  • Aan de slag!

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van de les...
...kun je de spellingsregels voor het vormen van meervoud toepassen.

Slide 2 - Tekstslide

Regels meervoudsvormen
De meeste zelfstandige naamwoorden zet je in het meervoud door er -(e)n, -s of eren achter te zetten

Slide 3 - Tekstslide

Regels meervoudsvormen
Maar hoe zit dat bij...?

  • 1 druif - 2 druiven
  • 1 foto - 2 foto's
  • 1 idee - 2 ideeën
  • 1 porie - 2 poriën
  • 1 aquarium - 2 aquaria, 2 aquariums

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Regels meervoudsvormen
Woorden die eindigen op -man kunnen als meervoud ook -lui of -lieden hebben.

Dit zijn meestal beroepen

werkman --> werkmannen/werklieden/werklui
zakenman--> zakenmannen/ zakenlieden/zakenlui

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak slide 14 t/m 49

Bestudeer de theorie op slide 3 t/m 12 nogmaals als je het antwoord op een vraag niet weet

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het meervoud van
kaas?
A
kaazen
B
kazen
C
kasen
D
kaas heeft geen meervoud

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het meervoud van vee?
A
veeën
B
vee heeft geen meervoud
C
vee
D
vee heeft alleen een meervoud

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
mees?
A
meesen
B
mezen
C
meezen
D
mesen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
kip?
A
kippen
B
kipen
C
kipjes
D
kippetjes

Slide 17 - Quizvraag

Waar ligt de klemtoon bij
genie?
A
ge
B
nie
C
genie heeft geen klemtoon

Slide 18 - Quizvraag

Hoe schrijf je het meervoud van
genie?

Slide 19 - Open vraag

Waar ligt de klemtoon bij
melodie?
A
me
B
lo
C
die
D
melodie heeft geen klemtoon

Slide 20 - Quizvraag

Hoe schrijf je het meervoud van
melodie?

Slide 21 - Open vraag

Waar ligt de klemtoon bij
ceremonie?
A
ce
B
re
C
mo
D
nie

Slide 22 - Quizvraag

Hoe schrijf je het meervoud van
ceremonie?

Slide 23 - Open vraag

Wat is het meervoud van
natie?
A
Natieën
B
Naties
C
Natieërs
D
Natieës

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
panty?
A
Panties
B
Pantis
C
Pantieën
D
Panty's

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het meervoud van piano?
A
Pianoën
B
Pianos
C
Piano's
D
Pianoos

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
groente?
A
Groentes
B
heeft geen meervoud
C
Groenten en groentes
D
Groenten

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
collega?
A
Collegiën
B
Collegas
C
Collegaas
D
Collega's

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
horloge?
A
Horloges
B
Horlogen
C
Horlogiën
D
Horloge's

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het meervoud van zee?
A
zeeën
B
zeën
C
zees
D
heeft geen meervoud

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het meervoud van fotograaf?
A
fotograven
B
fotografen
C
fotograaven
D
fotograafen

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het meervoud van bureau?
A
bureaus
B
bureau's

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het meervoud van perzik?
A
perzikken
B
perziken

Slide 33 - Quizvraag

Wat is het meervoud van baby?
A
babies
B
baby's

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het meervoud van lolly?
A
lollies
B
lolly's

Slide 35 - Quizvraag

Wat is het meervoud van porie?
A
poriën
B
porieën
C
pories

Slide 36 - Quizvraag

Wat is het meervoud van cowboy?
A
cowboy's
B
cowboys

Slide 37 - Quizvraag

Wat is het meervoud van ski?
A
skiën
B
ski's
C
skis

Slide 38 - Quizvraag

Wat is het meervoud van koffie?
A
koffies
B
koffie heeft geen meervoud

Slide 39 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm van het volgende woord op.
Als er twee vormen mogelijk zijn, schrijf ze dan allebei op.

'engel'

Slide 40 - Open vraag

Schrijf de meervoudsvorm van het volgende woord op.
Als er twee vormen mogelijk zijn, schrijf ze dan allebei op.

'stad'

Slide 41 - Open vraag

Schrijf de meervoudsvorm van het volgende woord op.
Als er twee vormen mogelijk zijn, schrijf ze dan allebei op.

'ziekte'

Slide 42 - Open vraag

Schrijf de meervoudsvorm van het volgende woord op.
Als er twee vormen mogelijk zijn, schrijf ze dan allebei op.

'monnik'

Slide 43 - Open vraag

Schrijf de meervoudsvorm van het volgende woord op.
Als er twee vormen mogelijk zijn, schrijf ze dan allebei op.

'cadeau'

Slide 44 - Open vraag

Schrijf de meervoudsvorm van het volgende woord op.
Als er twee vormen mogelijk zijn, schrijf ze dan allebei op.

'dieet'

Slide 45 - Open vraag

Schrijf de meervoudsvorm van het volgende woord op.
Als er twee vormen mogelijk zijn, schrijf ze dan allebei op.

'aardappel'

Slide 46 - Open vraag

Schrijf de meervoudsvorm van het volgende woord op.
Als er twee vormen mogelijk zijn, schrijf ze dan allebei op.

'rund'

Slide 47 - Open vraag

Lesdoel behaald?
Ik kan de spellingsregels voor het vormen van meervoud toepassen.
A
Ja
B
Nee

Slide 48 - Quizvraag

Einde van deze les
Je mag nu verder lezen in je leesboek.

Slide 49 - Tekstslide