In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Chapter 3 Adverbs and adjectives
Slide 1 - Tekstslide
The rules in the classroom
Als ik praat luisteren jullie. (niet door mij heen, vingers).
Luisteren naar elkaar (vriendelijk en respectvol zijn)
Bij vragen vinger opsteken (na mijn uitleg).
Meedoen met de les zonder andere te storen. (geen video games of andere dingen doen op je Ipad).
Wil je een gesprek, na de les naar mij toe komen!
Mobieltjes in de telefoontas!
Slide 2 - Tekstslide
Today´s lesson
1. Goal
2. Discuss previous weeks matter.
3. What book do you have and number?
4. Recap grammar Adverbs and adverbs of frequency
5. Finish grammar exercise 49,50,51 and 52 or practise with me.
6. Kahoot?
7. Evaluation lesson + homework
Slide 3 - Tekstslide
Goal
1. I can use adverbs and adjectives.
- Ik kan bijwoorden en bijvoegelijkenaamwoorden gebruiken/toepassen.
Slide 4 - Tekstslide
Explain grammar Adverbs and adjectives.
Slide 5 - Tekstslide
Adjectives and adverbs
Adjectives = Bijvoeglijke naamwoorden
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord of persoon, dier of ding She is beautiful, what a beautiful horse,...
Adverbs = Bijwoorden
Zegt iets over een werkwoord (hoe iets gebeurt), of een bijvoeglijk naamwoord, of een ander bijwoord. Het gaat dan om 'hoe'. She danced beautifully. He is very succesful. He moved quickly
Als het nietiets zegt over een zelfstandig naamwoord is het dus een bijwoord
Slide 6 - Tekstslide
Adverbs ending in -Y
For adjectives that end in -y, we remove the -y and add -ily:
crazy - crazily
happy - happily
Adverbs ending in -LE
For adjectives that end in a consonant + le we remove the -e and add -y:
terrible - terribly
horrible - horribly
noble - nobly
idle - idly
Adverbs ending in -IC
If the adjective ends in -ic, we add -ally:
ironic - ironically
enthusiastic - enthusiastically
realistic - realistically
Except: public - publicly
Irregular Adverbs
Some adverbs are irregular:
fast - fast The man drives very fast (quickly).
good - well You speak English very well. Long-long not longly Low-low
Slide 7 - Tekstslide
Adverbs of frequency to tell how often/regularly something happens
- before VERB: Sometimes, Always, Never, Usually, Often, Hardly ever
We sometimes LISTEN to the teacher.
- after VERB: when main verb is TO BE
We ARE hardly ever quiet in class.
timer
4:00
Slide 8 - Tekstslide
Adverbs of frequency
subject + adverb of frequency + main verb
subject + form of to be + adverbs of frequency + rest of the sentence
Slide 9 - Tekstslide
Waar staan adverbs of frequency?
You always walk to school -> komt voor het werkwoord
I am sometimes late for school -> komt na het werkwoord to be
I have never walked to school -> komt tussen2w.w.
Slide 10 - Tekstslide
Adverbs of frequency
Adverbs of frequency
Slide 11 - Tekstslide
Wat zijn adverbs of frequency?
A
am / is / are / was / were
B
always / never / often
C
work / play / eat
D
to be / was were / been
Slide 12 - Quizvraag
Wat geeft een adverb of frequency aan?
A
Wanneer iets gebeurt
B
Waar iets gebeurt
C
Hoe vaak iets gebeurt
D
Waarom iets gebeurt
Slide 13 - Quizvraag
Adverbs of frequency rule:
A
Voor hoofdww maar achter "to be"
B
altijd achter het werkwoord
C
Achter het hoofdww. , voor "to be"
D
altijd voor het werkwoord
Slide 14 - Quizvraag
Which ones are examples of adjectives?
A
run, play, sing, go
B
I, you, he, she, we, they
C
red, big, nice, cute
D
first, second, third
Slide 15 - Quizvraag
Which word is NOT an adverb of frequency ?
A
always
B
rarely
C
never
D
Yesterday
Slide 16 - Quizvraag
adverb of frequency I _____ remember to do my homework.
A
likely
B
usually
C
once
D
loudly
Slide 17 - Quizvraag
Choose where the adverb of frequency is placed.
My sister reads crime novels
(Often)
A
My sister reads crime novels often.
B
My sister often reads crime novels.
Slide 18 - Quizvraag
Adjectives and adverbs She skates very ......
A
fastly
B
fast
Slide 19 - Quizvraag
What do we call the capitalized word in the sentence?
I can sing very WELL
A
adjective
B
adverb
C
adverb of frequency
D
verb
Slide 20 - Quizvraag
Wat is een "adverb"?
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
Slide 21 - Quizvraag
Adjectives and adverbs It tastes ....
A
good
B
well
Slide 22 - Quizvraag
Position of frequency adverbs
Which sentence is incorrect?
A
Klara always tells extremely funny stories.
B
Klara is always making funny jokes.
C
Klara is making always the best jokes.
D
Klara is always the funniest person in the group.
Slide 23 - Quizvraag
Adverbial or adverb They work very .......
A
hard
B
hardly
C
hardily
Slide 24 - Quizvraag
Adverbs of frequency come ...... a form of 'to be'. I am never late at school.
A
after
B
before
Slide 25 - Quizvraag
Wat zijn bijvoegelijk naamwoorden (adjectives)?
A
Dat zijn woorden waar je de, het of een voor kunt zetten.
B
Die zeggen iets over een zelfstandig naamwoord.
C
Die geven aan hoeveel er van iets is.
D
Dat zijn woorden als yesterday, tomorrow, three weeks ago etc.
Slide 26 - Quizvraag
Wat is de adverb van CAREFUL?
A
carefully
B
carefulily
C
carefuly
Slide 27 - Quizvraag
ADJECTIVES vs. ADVERBS
The job of a manager isn’t ___.
A
easy
B
easily
Slide 28 - Quizvraag
Where do you place the adverb?
A
She is talking always.
B
She always is talking.
C
She is always talking.
D
Always she is talking.
Slide 29 - Quizvraag
Adjectives and adverbs They make ......... bread.
A
delicious
B
deliciously
Slide 30 - Quizvraag
Choose the correct adverb of CONSIDERABLE
A
considerable
B
considerably
C
considerablely
D
considerablically
Slide 31 - Quizvraag
Adverb or adjective?
He talked ...............
A
nervous
B
nervously
Slide 32 - Quizvraag
Adjectives and adverbs The garden is .....
A
beautifully
B
beautiful
Slide 33 - Quizvraag
Adjectives and adverbs She dances ......
A
wonderful
B
wonderfully
Slide 34 - Quizvraag
Choose the correct adverb of ECONOMIC
A
economic
B
economicly
C
economically
D
economicilly
Slide 35 - Quizvraag
Choose the correct adverb of HAPPY
A
happy
B
happyly
C
happically
D
happily
Slide 36 - Quizvraag
Goals achieved? I can use adjectives and adverbs correctly in sentences?
A
Yes
B
No
C
Not sure
D
Help me pleeeeeaaasse
Slide 37 - Quizvraag
Evaluation lesson + homework
Homework:
Finished grammar 49,50,51 and 52. I´ll check it tomorrow.
- Practise your grammar, vocabulary and stones for the test.