Theorie deeltaak 6 alleen

Theorie deeltaak 6
Hier staat de nieuwe theorie van deeltaak 6. 
Voor de toets moet je de zowel de theorie van deeltaak 3 en deeltaak 5 kennen en weten toe te passen.
Die vind je in de andere LessonUp
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DramaMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Theorie deeltaak 6
Hier staat de nieuwe theorie van deeltaak 6. 
Voor de toets moet je de zowel de theorie van deeltaak 3 en deeltaak 5 kennen en weten toe te passen.
Die vind je in de andere LessonUp

Slide 1 - Tekstslide

De spanningsboog
Hoe creëer je spanning in je scène, zodat je publiek wil weten:

Hoe loopt dit af? 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

spanningsboog
expositie: De spelgegevens worden duidelijk, behalve: "Wat": het conflict.
motorisch moment: Start conflict (Wat)
ontwikkeling: Hoe wordt het conflict aangepakt/ geprobeerd op te lossen? 
climax: Hoogtepunt van de spanning, het is duidelijk of/ hoe het conflict is opgelost. 
afloop: Hoe eindigt de scène  









Slide 4 - Tekstslide

Roodkapje gaat naar haar oma om eten te brengen.
Ze loopt van het pad af om bloemen te plukken.
Ze komt een wolf tegen, die stuurt haar dieper het bos in.
Roodkapje komt aan bij oma, de wolf eet oma en roodkapje op.
De Jager bevrijd oma en roodkapje

Slide 5 - Sleepvraag

Typetje, persiflage, personage
Je kunt iemand op verschillende manieren spelen. 
In deeltaak 1 hebben we het onderscheid gemaakt tussen een:
1) typetje
2) persiflage
3) personage

Slide 6 - Tekstslide

Wat betekent het spelen van een typetje?
A
Dat je 1 eigenschap uitvergroot.
B
Dat je een paar eigenschappen uitvergroot.
C
Dat je iemand nadoet.
D
Dat je veel eigenschappen speelt.

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent het spelen van een persiflage?
A
Dat je 1 eigenschap uitvergroot.
B
Dat je een paar eigenschappen uitvergroot.
C
Dat je iemand nadoet.
D
Dat je veel eigenschappen speelt.

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent het spelen van een personage?
A
Dat je 1 eigenschap uitvergroot.
B
Dat je een paar eigenschappen uitvergroot.
C
Dat je iemand nadoet.
D
Dat je veel eigenschappen speelt.

Slide 9 - Quizvraag

Rolbiografie
Je kunt voor een personage een rolbiografie schrijven.
Deze bestaat uit:
Karaktereigenschappen, fysieke eigenschappen en feitelijke informatie.

Een rolbiografie helpt de acteur om zijn personage beter te kunnen spelen.

Slide 10 - Tekstslide

Typetje
Personage
Persiflage

Slide 11 - Sleepvraag

Speelstijlen

Als acteur kun je op verschillende manieren spelen. Dit noem je de speelstijl van de acteur. Het gaat erom hoe groot of hoe klein je speelt. 
Deeltaak 5
Nieuwe stof! 

Slide 12 - Tekstslide

Speelstijlen
We onderscheiden 3 speelstijlen:

Naturel spel.
Realistisch spel
Typematig spel 




Dit is dus iets anders dan de 3 manieren waarop je een persoon kunt spelen (typetje, persiflage, personage) Maar deze drie komen wel terug in de speelstijlen.
Deeltaak 5
Nieuwe stof! 

Slide 13 - Tekstslide

Speelstijlen


1) Naturel spel: Klein, ingeleefd spel (net echt) dat meestal gebruikt wordt voor televisie. Je ziet geen verschil meer tussen de acteur en de gespeelde rol. > Dit is vaak de speelstijl bij personages. 

2) Realistisch spel: Iets aangedikt, ingeleefd spel (geloofwaardig) dat meestal gebruikt wordt in theater. Belangrijke dingen worden benadrukt, uitvergroot. Onbelangrijke dingen worden weggelaten. > Dit is vaak de speelstijl bij personages. 

3) Typematig spel: Overdreven, sterk uitvergroot spel dat altijd gebruik wordt bij *klucht maar ook in andere theatergenres voor kan komen. > Dit is de speelstijl bij typetjes en persiflages. 
Deeltaak 5
Nieuwe stof! 
*Een klucht is een kort komisch toneelstuk. 

Slide 14 - Tekstslide

Teksttoneel
De volgende slides gaan over teksttoneel. Een groot deel hiervan is nieuwe stof.
Deeltaak 5
Nieuwe stof! 

Slide 15 - Tekstslide

Monoloog

Een stuk tekst voor 1 persoon.
Dit kan een tekst zijn gericht aan het publiek, maar ook de gedachten van het personage die worden uitgesproken.
Dialoog

Een tekst voor 2 of meerdere personages. 

Slide 16 - Tekstslide

Denktekst

De tekst die een personage echt denkt. Vaak wordt deze aan het publiek verteld, door het doorbreken van de 4e wand of door een voice-over


Deeltaak 5
Nieuwe stof! 
De 4e wand:
De denkbeeldige wand tussen publiek en de spelers. Wanneer je deze doorbreekt, spreekt de speler rechtstreeks het publiek aan.

Slide 17 - Tekstslide

Regie aanwijzingen

de aanwijzingen die je in de tekst vind, die de speler en de scene aanstuurt. Bijvoorbeeld locatie, tijdstip, emoties, stiltes.  

Deeltaak 5
Nieuwe stof! 

Slide 18 - Tekstslide

Tekstanalyse

Bij het maken van een theatervoorstelling waar er gebruik wordt gemaakt van een vaste (bestaande) tekst, wordt er eerst heel erg goed naar de tekst gekeken en gelezen. 

Dit gebeurt voordat het daadwerkelijke spelen en regisseren begint.

Wat staat er en wat wordt er gezegd?
 Zijn er spelgegevens die al in de tekst of eventueel regie-aanwijzingen worden gegeven?  

Deeltaak 5
Nieuwe stof! 

Slide 19 - Tekstslide

Conflict

Conflict:  Tegenstelling tussen rollen met betrekking tot eenzelfde of situatie of gebeurtenis. 

Innerlijk Conflict:
Bij een innerlijk conflict is het personage in strijd met zichzelf, het conflict vindt plaats binnen één persoon, een innerlijke strijd. 

* Je kunt ook een conflict hebben met een voorwerp (bv een deur die niet open gaat)















Deeltaak 6
Nieuwe stof! 

Slide 20 - Tekstslide