Theater Toorop jaar 3/4

Theater
l

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
DramaMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Theater
l

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn Spelgegevens?
A
De gegevens die de acteur nodig heeft om zijn spel te verbeteren.
B
Spelaanwijzingen van de regisseur
C
De 5w's
D
Rol, actie, ruimte, motief, tijd

Slide 2 - Quizvraag

Sleep begrippen naar juiste plek
 
Rol
Actie / Verhaal
Ruimteplaats
Tijd
Motief
Waar
Wie
Wat
(Handeling / Conflict)
Waarom
Wanneer

Slide 3 - Sleepvraag

2

Slide 4 - Video

Wat zit er in een toneelbeeld?
A
Alle vormgevingsmiddelen
B
een achterdoek en de coulisse
C
Vormgevingsmiddelen die je kunt zien
D
Decor

Slide 5 - Quizvraag

Welke functie heeft drama NIET in de maatschappij?
A
Amuseren
B
Overtuigen
C
Informeren
D
Overhalen

Slide 6 - Quizvraag

Als je de werkelijkheid precies na speelt op het speelvlak dan noem je dat...
A
Typering
B
Oefensituatie
C
Nabootsing
D
Omkering

Slide 7 - Quizvraag

00:00
Deze video bevat 2 vragen
1: Benoem 3 theatrale vormgevingsmiddelen en hoe deze zijn ingezet.


2. Aan het begin zie je dat de jonge en oude versie elkaar voor het eerst zien. Beschrijf drie handelen waaraan je dat kan zien?

Slide 8 - Tekstslide

01:41
Benoem en omschrijf 3 materiële vormgevingsmiddelen die gebruikt zijn in deze act.

Slide 9 - Open vraag

Vul de spanningsboog in
Climax
Expositie
Afloop
Motorisch moment
Ontwikkeling

Slide 10 - Sleepvraag

Sleepvraag
Volgende pagina is de sleepvraag waarbij je de verschillende elementen van de spanningsboog gaat toepassen op het sprookje van Assepoester.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Sleepvraag

2

Slide 13 - Video

00:00
Speelt Elise een typetje, een persiflage of een personage? Leg uit waarom.

Slide 14 - Open vraag

00:00
Wat is de karaktereigenschap van dit personage dat is uitvergroot?

Slide 15 - Open vraag

Wat is een typetje
A
Personage omschrijving
B
Personage die met grote gebaren speelt en met accent spreekt
C
Personage van wie maar een karaktertrek is uitgewerkt
D
Personage uit de commedia dell’arte

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent het spelen van een persiflage?
A
Dat je 1 eigenschap uitvergroot.
B
Dat je een paar eigenschappen uitvergroot.
C
Dat je iemand nadoet.
D
Dat je veel eigenschappen speelt.

Slide 17 - Quizvraag

Sleep het juiste plaatje naar het juiste antwoord
Typetje
Personage
Persiflage

Slide 18 - Sleepvraag

Wat betekent het spelen van een personage?
A
Dat je 1 eigenschap uitvergroot.
B
Dat je een paar eigenschappen uitvergroot.
C
Dat je iemand nadoet.
D
Dat je veel eigenschappen speelt.

Slide 19 - Quizvraag

Welke informatie over een personage verwerk je in een rolbiografie?

Slide 20 - Open vraag

Wat betekent "tableau vivant"?

Slide 21 - Open vraag

Wat is mise-en-scène?
A
Wat wordt er gedaan met belichting tijdens een voorstelling.
B
Hoe de acteurs gebruik maken van het speelveld.
C
De scene die wordt uitgebeeld speelt zich in de mist af.
D
Het is een term die in de wetenschap wordt gebruikt.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een Flash forward en een Flashback?
Antwoord als volgt:
Het verschil tussen een flashback en een flash forward  is.... 

Slide 23 - Open vraag

Wat kun je zeggen over decor?
A
Kleur, vorm, materiaal, grootte, plaatsing in de ruimte ( sfeer)
B
Kleur, plastic, hout, handgemaakt, fabriekskeurmerk ( merk)
C
Functie, kleur, sfeer, effect, stijl, echtheid ( eigenheid)
D
Vorm, materiaal, functie, effect, maker ( plaatsing)

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Beschrijf de mise-en-scène

Slide 26 - Open vraag

Wat gebeurt er als een speler blokkeert tijdens een improvisatie?
En wat is het gevolg hiervan?

Slide 27 - Open vraag

Als je wisselt van de ene naar de andere emotie dan noemen wij dat..
A
Wisselen
B
Schakelen
C
Transformeren
D
Overgang

Slide 28 - Quizvraag

Waaruit bestaat een rolbiografie?
A
Feitelijk informatie en fysieke eigenschappen: uiting van achtergrond .
B
Feitelijk informatie: wie is de personage en hoe is dat zo gekomen?
C
Karaktereigenschappen: dromen, verleden en irritaties
D
Karaktereigenschappen, fysieke eigenschappen en feitelijke informatie

Slide 29 - Quizvraag

Wat zijn de drie vervreemdingstechnieken die gebruikt worden bij absurdisme?

Slide 30 - Open vraag

Wat wordt er in absurdistisch theater benadrukt?

Slide 31 - Open vraag

Benoem de 3 "Theatrale middelen" die gebruikt worden om een voorstelling te maken.

Slide 32 - Open vraag

Wat zijn de 7 Theatrale vormgevingsmiddelen

Slide 33 - Open vraag

Wat is fysiek spel?
A
Houding en beweging
B
Stem, houding en gezicht
C
Gezichtsuitdrukkingen
D
Emoties zichtbaar en hoorbaar

Slide 34 - Quizvraag

Wat is expressie?
A
Uitdrukking
B
Geloofwaardigheid
C
Verbeelding
D
Non verbaal spel

Slide 35 - Quizvraag

Nog toe te voegen
improvisatie
camera standpunten

Slide 36 - Tekstslide