Leesstrategieën

Nederlands maandag 27 februari 
- herhaling hoofdstuk 1 t/m 3 (10 min)
- Wat weet jij nog van leesstrategieën? (5 min)
- Uitleg leesstrategieën (5 min)
- Maken opdrachten 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands maandag 27 februari 
- herhaling hoofdstuk 1 t/m 3 (10 min)
- Wat weet jij nog van leesstrategieën? (5 min)
- Uitleg leesstrategieën (5 min)
- Maken opdrachten 

Slide 1 - Tekstslide

Welke 5 leesstrategieën zijn er?

Slide 2 - Open vraag

leesstrategieën
Leesstrategie
aanpak
doel
verkennend lezen
titel, plaatjes, opvallende woorden, tussenkopjes
- Onderwerp van de tekst voorspellen
- Bepalen of de tekst bruikbaar kan zijn voor jou
globaal lezen
eerste alinea (inleiding) en de laatste alinea (slot)
eerste en laatste zin van elke alinea
- bepalen welke deelonderwerpen er besproken worden
- zeker weten waar de tekst over gaat
intensief lezen
hoofgedachte (in inleiding/slot) zoeken
zoeken naar tekstverbanden en signaalwoorden
- hoofdzaken vinden
- de tekst helemaal willen begrijpen
Zoekend lezen
kijken naar tussenkopjes en opvallende woorden
- weten waar je het antwoord op de vraag / informatie kan vinden
kritisch lezen
bron bekijken en beoordelen, doel van de tekst
- betrouwbaarheid controleren

Slide 3 - Tekstslide

Een samenvatting van de belangrijkste punten uit de tekst kan voorkomen in de inleiding en het slot.
A
Waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

De hoofdgedachte (de belangrijkste zin van de tekst) staat meestal in de inleiding.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

In de titel staat ALTIJD het onderwerp van de tekst.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Signaalwoorden ten eerste, ten tweede, bovendien, ook horen bij het tekstverband ....
A
tegenstelling
B
voorwaarde
C
opsomming
D
voorbeeld

Slide 7 - Quizvraag

Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van reden
Signaalwoorden van voorbeeld
maar
ook
ten eerste
toch
echter
en
bovendien
zoals
bijvoorbeeld
want
omdat
daarom

Slide 8 - Sleepvraag

Wiskunde is beter uitgelegd waardoor ik de herkansing nu wel goed heb gemaakt.
A
Deze zin bevat een middel-doel
B
Deze zin bevat een oorzaak-gevolg
C
Deze zin bevat een voorwaarde
D
Deze zin bevat een voorbeeld

Slide 9 - Quizvraag

Mijn intakegesprek ging beter dan de vorige keer.
A
Deze zin bevat een voorwaarde
B
Deze zin bevat een voorbeeld
C
Deze zin bevat een vergelijking
D
Deze zin bevat een conclusie

Slide 10 - Quizvraag

Mijn docent denkt dat ik harder moet werken, omdat ik slechte punten haal.
A
Omdat is het signaalwoord voor een reden/uitleg.
B
Omdat is het signaalwoord voor een argument.

Slide 11 - Quizvraag

Het tekstdoel informeren past bij een reclametekst.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Een artikel is vaak subjectief (gebaseerd op meningen).
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Een recept heeft als tekstdoel instrueren.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Wanneer mensen toegang hebben tot het internet, vertrouwen ze minder sterk op hun eigen parate kennis, zo blijkt uit onderzoek.
A
In deze zin staat een argument op basis van een feit.
B
In deze zin staat een argument op basis van een eigen ervaring.

Slide 15 - Quizvraag

Als je wilt weten of een tekst bruikbaar is voor jou, lees je de tekst
A
zoekend
B
intensief
C
verkennend
D
globaal

Slide 16 - Quizvraag

Als je wilt weten op welke plek in de tekst bepaalde informatie staat, lees je de tekst
A
zoekend
B
intensief
C
verkennend
D
globaal

Slide 17 - Quizvraag

Als je wilt weten wat de tekstverbanden zijn tussen alinea's, lees je de tekst
A
zoekend
B
intensief
C
verkennend
D
globaal

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag
Kader: hoofdstuk 3, opdracht 1, 2 en 4
Hoofdstuk 4, opdracht 1

Slide 19 - Tekstslide