3.1 vervolg - atoommassa en isotopen

3.1 Atoommodel
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3.1 Atoommodel

Slide 1 - Tekstslide

§3.1 Atoombouw
Je leert:
- met protonen, neutronen en elektronen een atoom te beschrijven
- berekeningen aan atomen uit te voeren met atoomnummer en massagetal
- uitleggen wat isotopen zijn
- waarom atoomsoorten een relatieve atoommassa hebben

Slide 2 - Tekstslide

Atomen bestaan uit kleine deeltjes
In §3.1 hebben we geleerd dat ATOMEN uit  kleinere deeltjes zijn opgebouwd:
                  - protonen
                  - neutronen
                  - elektronen
Er zijn in totaal 118 atomen. Hoe zijn deze atomen opgebouwd 
uit protonen, neutronen en elektronen en waarin zijn zij anders?

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel protonen, neutronen en elektronen per atoom?
Nu je weet WAAR de protonen, neutronen en elektronen zitten in een atoom, is het nog belangrijk dat je kunt bepalen HOEVEEL er van ieder deeltje aanwezig is.
We zien hier zuurstof (=O).
Het atoomnummer is 8 (omcirkeld)
Dat betekent dat er 8 PROTONEN zijn.
Er zijn in een atoom EVENVEEL PROTONEN en ELEKTRONEN

Slide 4 - Tekstslide

Hoeveel protonen, neutronen en elektronen per atoom?
We zien hier zuurstof (=O).
Het massagetal is 16 (omcirkeld)
Dat betekent dat er  16 PROTONEN + NEUTRONEN zijn.
Bij de vorige slide wisten we al dat er 8 protonen
zijn.
Dus dit atoom heeft (16-8=) 8 NEUTRONEN

Slide 5 - Tekstslide

Hoeveel protonen heeft een stikstof (=N) atoom?
A
14
B
21
C
7
D
Geen idee

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel neutronen heeft een fluor (=F) atoom?
A
19
B
10
C
9
D
Geen idee

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel elektronen heeft een koolstof (=C) atoom?
A
12
B
24
C
6
D
Geen idee

Slide 8 - Quizvraag

Isotopen?
Isotopen zijn atomen die HETZELFDE AANTAL PROTONEN EN ELEKTRONEN hebben maar een VERSCHILLEND AANTAL NEUTRONEN en dus een verschillende massa.



Weergave van verschillende isotopen: 
Je kan isotopen ook zo opschrijven:             C-12          C-13           C-14

Slide 9 - Tekstslide

Isotopen
Wordt ook we lgeschreven als 
Li-6 
Li-7 
Li-8

Slide 10 - Tekstslide

Isotopen

Slide 11 - Tekstslide

Atoomnummer, massagetal en isotopen

Slide 12 - Tekstslide

Relatieve atoommassa door isotopen
Protonen en neutronen hebben allebei een massa van 1 u.
Elektronen hebben geen massa (dus 0 u).
Omdat er isotopen (=andere neutronen dus andere massa) van atoomsoorten zijn, moet je de gemiddelde atoommassa kunnen uitrekenen.

Slide 13 - Tekstslide

Relatieve atoommassa door isotopen
Bijvoorbeeld de atoomsoort chloor (=Cl).
In de natuur komen deze twee isotopen voor:
- 75% in de vorm van Cl-35
- 25% in de vorm van Cl-37

De gemiddelde atoommassa is dan:
Gemiddelde atoommassa = 0,75 * 35 + 0,25 * 37 = 35,5

Slide 14 - Tekstslide

Wat is de relatieve atoommassa van Boor (=B)?
19,9% als B-10 en 80,1% als B-11
A
10,2
B
10,5
C
10,8
D
1080

Slide 15 - Quizvraag

Het element met atoomnummer 11 is natrium
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een isotoop?
A
Zelfde atoom, andere massa
B
Ander atoom, zelfde massa
C
Zelfde atoom, ander atoomnummer
D
Ander atoom, zelfde atoomnummer

Slide 17 - Quizvraag

Natrium heeft atoomnummer 11 en massagetal 24. Hoeveel protonen heeft natrium?
A
11
B
12
C
23
D
34

Slide 18 - Quizvraag

Natrium heeft atoomnummer 11 en massagetal 24. Hoeveel elektronen heeft natrium?
A
11
B
12
C
23
D
34

Slide 19 - Quizvraag

Natrium heeft atoomnummer 11 en massagetal 24. Hoeveel neutronen heeft natrium?
A
11
B
12
C
13
D
24

Slide 20 - Quizvraag

Waar vind je de neutronen en waar zijn ze gelijk aan?
A
Rond de kern, gelijk aan de massa
B
In de kern, gelijk aan de massa
C
Rond de kern, gelijk aan (massa - atoomnummer)
D
In de kern, gelijk aan (massa - atoomnummer)

Slide 21 - Quizvraag

Het atoomnummer is het aantal...
A
protonen van een atoom
B
neutronen van een atoom
C
elektronen van een atoom
D
protonen en elektronen van een atoom

Slide 22 - Quizvraag

Als er een neutron bij komt dan
A
Wordt het atoom nummer hoger
B
Wordt het atoomnummer lager
C
Wordt het massagetal hoger
D
Wordt het massagetal lager

Slide 23 - Quizvraag

Hebben isotopen verschillende chemische eigenschappen?
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quizvraag

Isotopen verschillen van elkaar in ...
A
Aantal protonen
B
Aantal elektronen
C
Aantal protonen en elektronen
D
Aantal neutronen

Slide 25 - Quizvraag

N-14 heeft 7 protonen en 7 neutronen.
C-14 heeft 6 protonen en 8 neutronen.
N-14 en C-14 zijn isotopen
A
ja
B
nee
C
soms

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de relatieve atoommassa van magnesium (=Mg)?
79% als Mg-24, 10% als Mg-25 en 11% als Mg-26

Slide 27 - Open vraag

Isotopen
Wordt ook we lgeschreven als 
Li-6 
Li-7 
Li-8

Slide 28 - Tekstslide