4H/V atoombouw

2.2 Atoombouw
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

2.2 Atoombouw

Slide 1 - Tekstslide

Het atoom
Dalton

Een atoom is een massief balletje.

Ieder atoom heeft volgens Dalton een verschillende diameter en is daardoor uniek voor een bepaalde atoomsoort.

Slide 2 - Tekstslide

Rutherford
Atoommodel Rutherford:

Atomen hebben een kleine positieve kern met een negatieve wolk waar elektronen zich in bevinden.

Slide 3 - Tekstslide

Atoombouw
Een atoom bestaat uit:
  • elektronen     (..wolk) 
  • protonen        (kern)
  • neutronen     (kern)

Slide 4 - Tekstslide

Atoombouw
Een atoom is opgebouwd uit protonen, neutronen en elektronen.
De 1+ geladen protonen (p) en de ongeladen neutronen (n) bevinden zich in de atoomkern.
De 1− geladen elektronen (e-)bevinden zich in een wolk rond de atoomkern.

Slide 5 - Tekstslide

Atoomnummer

Het atoomnummer = aantal protonen (p) = het aantal elektronen (e-)

Want een atoom heeft lading 0 dus moeten er evenveel positief geladendeeltjes zijn als negatief geladen deeltjes

Slide 6 - Tekstslide

Massagetal
De  protonen (p) en  neutronen (n) wegen 1 u.
De 1− geladen elektronen (e-) wegen ongeveer 0.

Het massagetal is de massa van een atoom.
Het massagetal = aantal protonen + aantal neutronen
 Het aantal neutronen = massagetal - aantal protonen

Slide 7 - Tekstslide

Isotopen
Meeste elementen hebben meerdere isotopen.
Isotopen zijn atomen met
                            hetzelfde aantal protonen in de kern,
                            maar een ander aantal neutronen.
Isotopen hebben dus
                            hetzelfde atoomnummer,
                            maar een andere massa.

Slide 8 - Tekstslide

Isotopen

Slide 9 - Tekstslide

Isotopen

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld: chloor
Twee isotopen van chloor in de natuur: Cl-35 en Cl-37








Slide 11 - Tekstslide

Gemiddelde atoommassa (relatieve atoommassa)

Slide 12 - Tekstslide

Het element met atoomnummer 11 is natrium
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een isotoop?
A
Zelfde atoom, andere massa
B
Ander atoom, zelfde massa
C
Zelfde atoom, ander atoomnummer
D
Ander atoom, zelfde atoomnummer

Slide 14 - Quizvraag

Natrium heeft atoomnummer 11 en massagetal 24. Hoeveel protonen heeft natrium?
A
11
B
13
C
24
D
35

Slide 15 - Quizvraag

Natrium heeft atoomnummer 11 en massagetal 24. Hoeveel elektronen heeft natrium?
A
11
B
13
C
24
D
35

Slide 16 - Quizvraag

Natrium heeft atoomnummer 11 en massagetal 24. Hoeveel neutronen heeft natrium?
A
11
B
13
C
24
D
35

Slide 17 - Quizvraag

Het atoomnummer is het aantal...
A
protonen van een atoom
B
neutronen van een atoom
C
elektronen van een atoom
D
protonen en elektronen van een atoom

Slide 18 - Quizvraag

Waar vind je de neutronen en waar zijn ze gelijk aan?
A
Rond de kern, gelijk aan de massa
B
In de kern, gelijk aan de massa
C
Rond de kern, gelijk aan (massa - atoomnummer)
D
In de kern, gelijk aan (massa - atoomnummer)

Slide 19 - Quizvraag

Als er een neutron bij komt dan
A
Wordt het atoomnummer hoger
B
Wordt het atoomnummer lager
C
Wordt het massagetal hoger
D
Wordt het massagetal lager

Slide 20 - Quizvraag

Hebben isotopen verschillende chemische eigenschappen?
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quizvraag

Isotopen verschillen van elkaar in ...
A
Aantal protonen
B
Aantal elektronen
C
Aantal protonen en elektronen
D
Aantal neutronen

Slide 22 - Quizvraag

N-14 heeft 7 protonen en 7 neutronen.
C-14 heeft 6 protonen en 8 neutronen.
N-14 en C-14 zijn isotopen
A
ja
B
nee
C
soms
D
een beetje

Slide 23 - Quizvraag

Een atoom heeft 12 protonen en 12 neutronen. Welk atoom is dit?
A
Koolstof
B
Magnesium
C
Chroom
D
Natrium

Slide 24 - Quizvraag