Vraag van de dag: ''Hoe ver komt Nederland op het WK?''
timer
3:00
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1
In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Welkom
Ga zitten volgens de plattegrond.
Pak je boek en schrift alvast voor je.
Vraag van de dag: ''Hoe ver komt Nederland op het WK?''
timer
3:00
Slide 1 - Tekstslide
1. Het huiswerk bespreken.
2. §3 Hoofdgedachte afmaken.
3. Beginnen aan §4 Tekstdoelen en tekstsoorten.
4. Het SO nog even inzien.
In deze les gaan we
Slide 2 - Tekstslide
De lesdoelen
Je kunt de hoofdgedachte van een tekst herkennen door precies te lezen.
Je weet het verschil tussen informerende, instruerende en overtuigende teksten.
Je kunt schrijven en spreken met een herkenbaar doel.
Slide 3 - Tekstslide
6.2
Slide 4 - Tekstslide
1.1 Onbekende woorden
1.2 Onderwerp
1.3 Hoofdgedachte
1.4 Tekstdoelen en -soorten
1.5 Inleiding, middenstuk, slot
1.6 Deelonderwerpen
1.7 Stappenplan lezen
1.8 Meer Lezen
Waaruit bestaat de cursus
Meer dan Lezen?
Slide 5 - Tekstslide
Het belangrijkste van een een tekst of programma in één zin
Om het onderwerp (§2) te vinden, moet je een tekst oriënterend lezen.
Om de hoofdgedachte van een tekst te vinden, moet je precies lezen.
Je leest dan helemaal van de eerste zin tot en met de laatste zin.
§3 Hoofdgedachte
Slide 6 - Tekstslide
Om de hoofdgedachte van een tekst te vinden
Zo lees je een tekst precies:
Bepaal het onderwerp van de tekst: waar gaat de tekst over?
Lees de tekst helemaal,
Markeer woorden die je vaak tegen komt.
Kijk aan het begin en het eind van de tekst of de hoofdgedachte daar al staat.
Geef in één zin antwoord op de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?
Precies lezen
Slide 7 - Tekstslide
Bespreken
H1 Meer dan Lezen
§3: Hoofdgedachte
Bladzijde 21-22
Opdracht 4, 6 en 7
waar?
wat?
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
§4 Tekstdoelen en tekstsoorten
Een schrijver van een tekst wil iets bereiken met zijn tekst. Hij heeft een tekstdoel. In totaal zijn er vijf tekstdoelen, wij leren er nu drie: informeren, instrueren en overtuigen.
Bepaal wat het belangrijkste is wat de schrijver met de tekst wil bereiken. Zo kom je erachter met welke tekstsoort je te maken hebt. Lees je bijvoorbeeld een nieuwsbericht of een gebruiksaanwijzing?
Slide 10 - Tekstslide
informeren
Een schrijver die als doel informeren heeft, wil dat jij iets te weten komt.
Denk aan tekstsoorten als nieuwsberichten en schoolboeken.
Tekstdoelen en tekstsoorten
Slide 11 - Tekstslide
instrueren
Een schrijver die als doel instrueren heeft, wil dat jij leert hoe je iets moet doen.
Denk aan tekstsoorten als gebruiksaanwijzingen en spelregels.
Tekstdoelen en tekstsoorten
Slide 12 - Tekstslide
overtuigen
Een schrijver die als doel overtuigen heeft, wil dat jij zijn mening overneemt.
Denk aan tekstsoorten als besprekingen van een boek of film.
Tekstdoelen en tekstsoorten
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Huiswerk
H1 Meer dan Lezen
§4: Tekstdoelen en tekstsoorten
Bladzijde 26-30
Opdracht 1, 2, 3.
waar?
wat?
Slide 15 - Tekstslide
Met welke manier van lezen vind je het onderwerp van een tekst?
A
Precies lezen
B
Nauwkeurig lezen
C
Oriënterend lezen
D
Begrijpend lezen
Slide 16 - Quizvraag
Waar let je op als je een tekst oriënterend (of verkennend) leest?
Slide 17 - Open vraag
Welke vraag stel je ook alweer om achter het onderwerp van een tekst te komen?
A
Wie vertelt de tekst?
B
Hoe veel woorden staan in de tekst?
C
Waar gaat de tekst over?
D
Wie heeft de tekst geschreven?
Slide 18 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Het belangrijkste van een tekst in één zin.
B
Hoe veel woorden er in de tekst staan.
C
Hoe iemand in een tekst ergens over denkt.
D
Wie de tekst heeft geschreven.
Slide 19 - Quizvraag
Met welke manier van lezen vind je de hoofdgedachte van een tekst?
A
Precies lezen
B
Nauwkeurig lezen
C
Oriënterend lezen
D
Begrijpend lezen
Slide 20 - Quizvraag
Wat doe je als je een tekst 'precies' leest?
Slide 21 - Open vraag
Wat is een synoniem?
A
Een ander woord met dezelfde betekenis.
B
Een ander woord met een andere betekenis
C
Hetzelfde woord met een andere betekenis.
Slide 22 - Quizvraag
Einde van deze les!
Als het goed is weet je nu:
Wat de hoofdgedachte van een tekst is.
Hoe je zo'n hoofdgedachte kunt herkennen door precies te lezen.
Je weet het verschil tussen informerende, instruerende en overtuigende teksten.
Slide 23 - Tekstslide
De lesdoelen
Je kunt de hoofdgedachte van een tekst herkennen door precies te lezen.
Je weet het verschil tussen informerende, instruerende en overtuigende teksten.
Je kunt schrijven en spreken met een herkenbaar doel.