3.8 Grammatica woordsoorten ( 3.7 opfrissen)

Opfrissen!
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Opfrissen!

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je van de bedrijvende en lijdende vorm?

Slide 2 - Open vraag

Welke zin staat in de lijdende vorm?
A
Hans heeft mijn jas gisteren per ongeluk meegenomen.
B
Mijn jas is gisteren per ongeluk door Hans meegenomen.
C
Hans zou mijn per ongeluk hebben meegenomen.
D
Hans zal mijn jas per ongeluk gaan meenemen

Slide 3 - Quizvraag

'Ik schonk de thee in' wordt in de lijdende vorm ...
A
Ik heb de thee ingeschonken
B
De thee werd door mij ingeschonken
C
Ik schenk de thee in
D
De thee wordt door mij ingeschonken

Slide 4 - Quizvraag

Hoe maak je een lijdende vorm?
A
Je maakt van het onderwerp een lijdend voorwerp
B
Je maakt van het meewerkend voorwerp een lijdend voorwerp
C
Je zet de bijwoordelijke bepaling achteraan
D
Je maakt van het lijdend voorwerp het onderwerp

Slide 5 - Quizvraag

De lijdende vorm maak je met de hulpwerkwoorden ...

Slide 6 - Open vraag

Wat is het hulpwerkwoord van de lijdende vorm in de onvoltooide tijd?
A
Worden
B
Zijn

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord attendeert je op de lijdende vorm?
A
met
B
door
C
bij
D
aan

Slide 8 - Quizvraag

Zet om naar de lijdende vorm:
Kim zal haar haren gewassen hebben
A
De haren zijn door Kim gewassen
B
De haren waren door Kim gewassen
C
De haren zouden door Kim gewassen zijn.
D
De haren zullen door Kim gewassen zijn

Slide 9 - Quizvraag

'Ik heb hem gezien.' wordt in de lijdende vorm 'Hij ... door mij gezien.'

Slide 10 - Open vraag

Wat kun je vertellen over het koppelwerkwoord?

Slide 11 - Open vraag

Wat kun je vertellen over het zelfstandig werkwoord?

Slide 12 - Open vraag

Wat kun je vertellen over het hulpwerkwoord?

Slide 13 - Open vraag

Zelfstandig werkwoord (zww)
Wanneer een werkwoord de handeling / actie aangeeft, 
spreek je van een zelfstandig werkwoord. (zww)

Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin.

Slide 14 - Tekstslide

Koppelwerkwoord

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)



Slide 15 - Tekstslide

Een zelfstandig werkwoord zit nooit samen (in een enkelvoudige zin) met een koppelwerkwoord. 

Slide 16 - Tekstslide

Mijn vader heeft het hek geschilderd

Welke werkwoorden zie je hier?


-

-

Slide 17 - Tekstslide

Mijn vader heeft het hek geschilderd

- heeft

- geschilderd


Welke is het belangrijkst? Oftewel: Welke geeft de actie/handeling weer?

Slide 18 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (hww)
Wanneer een werkwoord geen handeling aangeeft, spreek je van een hulpwerkwoord.

Je kunt de verdwijnproef toepassen en het werkwoord dat overblijft, is het zelfstandig werkwoord. De verdwenen werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.

Slide 19 - Tekstslide

Een hulpwerkwoord
A
zegt iets over een zelfstandig naamwoord
B
staat niet in een zin
C
bestaat niet
D
ondersteunt het sterke werkwoord

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het hulpwerkwoord?
Wie is naar dat concert geweest?
A
geweest
B
is

Slide 21 - Quizvraag


Ik heb dat altijd al willen kopen.
Hulpwerkwoord...
A
heb
B
heb, willen
C
kopen
D
heb, willen, kopen

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het koppelwerkwoord?
Karel schijnt jarig te zijn.

Slide 23 - Open vraag

Ik ben naar huis GELOPEN.
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 24 - Quizvraag

Ik HEB gegeten.
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 25 - Quizvraag

Dat boek van jou LIJKT me erg goed.

A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 26 - Quizvraag

Jacob IS een oplettende leerling.
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 27 - Quizvraag

Hij is altijd al een opschepper geweest.
A
is = kww geweest = kww
B
is = kww geweest = hww
C
is = hww geweest = kww
D
is = hww geweest = hww

Slide 28 - Quizvraag