1vwo H7: herh bijvnw, kloktijden +samentrekking

Welkom
  • Vragen huiswerk
  • Bijvoeglijknaam woord herh
  • kloktijden herh
  • samentrekking voorzetsel + bepaald lidwoord
  • Vragen?
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom
  • Vragen huiswerk
  • Bijvoeglijknaam woord herh
  • kloktijden herh
  • samentrekking voorzetsel + bepaald lidwoord
  • Vragen?

Slide 1 - Tekstslide

Vragen huiswerk?

Slide 2 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Tekstslide

Welke bijvoeglijke nw
komen voor het ZNW

Slide 4 - Woordweb

Stappenplan bijvoeglijk naamwoord

Plaats:
Standaard na het ZNW
Rij van 12? 
  •  ja : VOOR het ZNW
  • nee: ACHTER het ZNW


Vorm
  1. Wat is het bijvoeglijk naamwoord
  2. Waar zegt het wat van?
  3. Schema: 




Slide 5 - Tekstslide

Rij van 12:  De bijzondere vormen staan voor het ZNW

Slide 6 - Tekstslide

het groene huis

A
la verte maison
B
la maison vert
C
la maison verte

Slide 7 - Quizvraag

de nieuwe rokken
A
les nouvelle jupes
B
les jupes nouvelles
C
les nouveaux jupes
D
les nouvelles jupes

Slide 8 - Quizvraag

vertaal:
de lievelingsjurk

Slide 9 - Open vraag

Vertaal:
de kleine blauwe broek

Slide 10 - Open vraag

de nieuwe huizen

Slide 11 - Open vraag

Kloktijden

Slide 12 - Tekstslide

herhaling: kloktijden
  • Kloktijd begin met : Il est...
  • Hele uren: Il est ... heure(s)
  • Kwart over: uur wat is geweest + et quart
  • half: uur wat is geweest + et demie
  • kwart voor: uur wat komt - moins le quart

Slide 13 - Tekstslide

12 uur 's middags


Il est midi.
Il est midi et quart.
Il est midi et demi.
Il est midi moins le quart.
12 uur 's nachts

Vorm:
Il est minuit.
Il est minuit et quart.
Il est minuit et demi.
Il est minuit moins le quart



Slide 14 - Tekstslide

Minuten over... 
uur wat is geweest +
  • cinq
  • six
  • vingt-quatre

  • 4.16 uur
  • = Il est quatre heures seize.



Minuten voor... 
uur wat komt +
  • moins cinq
  • moins six
  • moins vingt-quatre

  • 8.51 uur
  • = Il est neuf heures moins neuf.

Slide 15 - Tekstslide

Il est.... 

Slide 16 - Tekstslide

Het is kwart over 7.
A
Il est sept heures et quart.
B
Il est sept heure et quart.
C
Il est sept heures moins le quart.
D
Il est sept heures et demie.

Slide 17 - Quizvraag

Het is kwart voor 12.
A
Il est midi moins le quart.
B
Il est midi et quart.
C
Il est midi heures moins le quart.
D
Il est midiheures et demie.

Slide 18 - Quizvraag

Het is 10 voor 10.
A
Il est dix heures dix.
B
Il est dix moins dix.
C
Il est dix heures moins dix.
D
Il est onze heures dix.

Slide 19 - Quizvraag

Samentrekking:
voorzetsel + lidwoord

Slide 20 - Tekstslide

Voorzetsel

à = in, aan, naar, op

de = van
Bepaald lidwoord

de/ het = le, la, l' (enkelvoud)

de = les (meervoud)

Slide 21 - Tekstslide

samentrekking: 

Slide 22 - Tekstslide

Stappenplan
1. Vertalen: welk voorzetsel hoor: in, aan, naar, op = à,  van = de
2. Wat is het lidwoord: le, la, l'of les
3. Samentrekken volgens schema: 

Slide 23 - Tekstslide

voorbeeld
Je cherche le cahier ... frère de Marie.

  • Vertalen: Ik zoek het schrift VAN de broer van Marie. 
  • Lidwoord bij frère --> LE
  • Schema: de + le = DU
  • Dus: Je cherche le cahier DU frère de Marie. 

Slide 24 - Tekstslide

Je vais ..... école.
Denk in twee stapjes:
Welk voorzetsel past: (à = in, aan, naar, op/ de= van)
Wat is het lidwoord: le, la, l' of les

Slide 25 - Open vraag

Je donne un cadeau ... enfants.
Denk in twee stapjes:
Welk voorzetsel past: (à = in, aan, naar, op/ de= van)
Wat is het lidwoord: le, la, l' of les

Slide 26 - Open vraag

Le prof a des notes ... élèves.
Denk in twee stapjes:
Welk voorzetsel past: (à = in, aan, naar, op/ de= van)
Wat is het lidwoord: le, la, l' of les

Slide 27 - Open vraag

Je cherche la maison ... fille
Denk in twee stapjes:
Welk voorzetsel past: (à = in, aan, naar, op/ de= van)
Wat is het lidwoord: le, la, l' of les

Slide 28 - Open vraag

Nous donnons un cadeau ... père de mon amie.
Denk in twee stapjes:
Welk voorzetsel past: (à = in, aan, naar, op/ de= van)
Wat is het lidwoord: le, la, l' of les

Slide 29 - Open vraag

Afronding
  • Vragen?
  • Leerwerk: Stel niet uit... Niet verder werken... Leer eerst 
  • Maakwerk

Slide 30 - Tekstslide