3.8 grammatica woordsoorten

Het meisje is verdrietig







Toestand (ze is iets)
Mijn oom rent een marathon







Handeling (hij doet iets)
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Het meisje is verdrietig







Toestand (ze is iets)
Mijn oom rent een marathon







Handeling (hij doet iets)

Slide 1 - Tekstslide

Soorten werkwoorden
We kennen 3 soorten werkwoorden:
  • Zelfstandige werkwoorden (ZWW) --> geven aan dat het onderwerp iets DOET (handeling)
  • Koppelwerkwoorden (KWW) --> geven aan dat het onderwerp iets IS (toestand)
  • Hulpwerkwoorden (HWW) --> ondersteunen ZWW of KWW

Slide 2 - Tekstslide

Soorten werkwoorden
  • Elke zin heeft maar één ZWW of KWW (ze kunnen niet samen in een zin voorkomen) 
  • Heeft een zin maar één ww, dan is het een ZWW of KWW. Staan er meer ww in de zin? dan is dat 1 ZWW of KWW, de rest is HWW

Slide 3 - Tekstslide

Hoe weet je met welk ww je te maken hebt?

  1. Ga op zoek naar het belangrijkste ww d.m.v. de weglatingsproef:
Dat had ik hem juist willen vertellen
Dat wilde ik hem juist vertellen
Dat vertelde ik hem juist

Slide 4 - Tekstslide

Welk WW is het belangrijkst?
Hij blijkt een ernstige ziekte te hebben
A
blijkt
B
hebben

Slide 5 - Quizvraag

Welk WW is het belangrijkst?
Ik had je nog willen aanspreken gisteren.
A
had
B
willen
C
aanspreken

Slide 6 - Quizvraag

Hoe weet je met welk ww je te maken hebt?
2. Bepaal of het belangrijkste ww een ZWW of KWW is. 
--> Er zijn slechts 9 koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen 

Dat had ik hem juist willen vertellen
--> ''vertellen'' hoort niet bij de 9 KWW's, dus het is automatisch een ZWW. ''had'' en ''willen'' zijn hulpwerkwoorden (HWW's)


Slide 7 - Tekstslide

LEER DE 9 KWW's UIT JE HOOFD!
Ezelsbruggetje: ZWoBBeLS + HDV

Slide 8 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk
Opdracht 1, 4, 8 

(Als gevraagd wordt om het gezegde op te schrijven, hoef je dat niet te doen)

Slide 10 - Tekstslide