Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Consumptie groot
Consumptie
Oefenen voor CT3
1 / 36
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3,4
In deze les zitten
36 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
1 video
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Consumptie
Oefenen voor CT3
Slide 1 - Tekstslide
Planning
1. Leerdoelen
2. Oefenvragen consumptie
3. Zelfstandig aan de slag óf extra uitleg
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik weet of ik het onderwerp consumptie begrijp.
Ik kan zelfstandig werken.
Ik kan vragen stellen.
Ik kan kiezen of ik zelfstandig kan werken of extra uitleg nodig heb.
Oefenvragen of zelfstandig werken op eindexamensite aan Consumptie oefenen?
Slide 3 - Tekstslide
Primaire behoeften zijn ...
A
de noodzakelijke behoeften.
B
de luxe behoeften.
Slide 4 - Quizvraag
Het hebben van een fiets is een ...
A
primaire behoefte
B
secundaire behoefte
Slide 5 - Quizvraag
'Prioriteiten stellen' betekent...
A
kiezen wat je het leukst vindt
B
kiezen wat je het meest belangrijk vindt
C
kiezen wat je het lekkerst vindt
D
kiezen wat je het minst leuk vindt
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent koopkracht?
A
Hoeveel je kunt kopen met je geld.
B
Hoe duur boodschappen zijn.
C
De hoogte van je inkomen.
D
Hoeveel je uitgeeft per maand.
Slide 7 - Quizvraag
Wat is een consument?
A
een koper van producten
B
een verkoper van producten
Slide 8 - Quizvraag
Sleep de afbeeldingen naar het juiste begrip.
Goederen
Diensten
Slide 9 - Sleepvraag
Sleep de afbeeldingen naar het bijbehorende begrip.
dagelijkse uitgaven
vaste lasten
incidentele uitgaven
Slide 10 - Sleepvraag
Wat is budgetteren?
A
een begroting maken
B
een (financieel) plan maken
C
geld sparen
D
geld uitgeven
Slide 11 - Quizvraag
Noem de 3 inkomensvormen:
Slide 12 - Open vraag
Benzine tanken hoort bij de ...
A
dagelijkse uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste lasten.
D
wekelijkse uitgaven.
Slide 13 - Quizvraag
Als je geld uitgeeft voor het abonnement van je telefoon zijn dat ...
A
dagelijkse uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste uitgaven.
D
vaste lasten.
Slide 14 - Quizvraag
Bart wil over een jaar een fiets van € 1.000 kopen.
Hoeveel moet hij per maand reserveren?
Slide 15 - Open vraag
0
Slide 16 - Video
Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen.
C
Hoeveel spaargeld je hebt
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.
Slide 17 - Quizvraag
Job zijn inkomen blijft gelijk, maar de prijzen stijgen. Welk antwoord is juist?
A
Hij heeft meer koopkracht
B
Hij heeft minder koopkracht
Slide 18 - Quizvraag
Al de koopkracht toeneemt dan stijgt het inkomen meer dan ...
A
de inkomsten.
B
de prijzen.
Slide 19 - Quizvraag
Juist of onjuist?
Door inflatie daalt de koopkracht
van je geld.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quizvraag
Wat is inflatie?
Slide 21 - Open vraag
Welke oorzaken zijn er voor inflatie?
Slide 22 - Open vraag
Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld
Slide 23 - Quizvraag
Op mijn spaarrekening staat € 100.
Is dit chartaal geld of giraal geld?
A
chartaal
B
giraal
C
geen van beide
D
beide
Slide 24 - Quizvraag
Yara pint €25 bij de geldautomaat.
Hiermee betaalt zij de boodschappen.
Welke bewering is juist?
A
De hoeveelheid chartaal geld daalt en giraal geld stijgt.
B
De hoeveelheid chartaal geld blijft en giraal geld stijgt.
C
De hoeveelheid chartaal geld stijgt en giraal geld daalt.
D
De hoeveelheid chartaal geld daalt en giraal geld blijft gelijk.
Slide 25 - Quizvraag
Sleep onderstaande situaties naar het juist begrip.
Chartaal geld
Giraal geld
Contactloos betalen
Betalen met euromunten
Betalen met creditcard
Geld overmaken
Slide 26 - Sleepvraag
Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil.
B
indirecte ruil.
Slide 27 - Quizvraag
Welke redenen zijn er om te lenen?
Slide 28 - Open vraag
Wat zijn Vreemde Valuta?
A
Buitenlands geld
B
Wisselkoers
C
Provisiekosten
D
Euro's
Slide 29 - Quizvraag
In alle landen van Europa kun je met de euro betalen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 30 - Quizvraag
De landen waar je met de euro kunt betalen vormen samen de eurozone.
A
Onjuist
B
Juist
Slide 31 - Quizvraag
Geld is een ruilmiddel wanneer ...
A
je iets koopt.
B
je geld in je spaarpot doet.
C
een rekensom maakt.
D
geld wit wast.
Slide 32 - Quizvraag
Wat is budgetteren?
A
een begroting maken
B
een (financieel) plan maken
C
geld sparen
D
geld uitgeven
Slide 33 - Quizvraag
Prijsbeleid
Plaatsbeleid
Productbeleid
Promotiebeleid
De winkelier verkoopt ook sportrugzakken
De sportwinkel in het centrum
Een poster in een kledingwinkel
Een winkelier verkoopt sommige rugzakken met korting
Slide 34 - Sleepvraag
Een reep chocola van Verkade kost € 0,95 voor 75 gram. Hoeveel kost 100 gram?
A
€ 1,26
B
€ 1,27
C
€ 0,71
D
€ 0,70
Slide 35 - Quizvraag
Oefenen of extra uitleg?
Eindexamensite - Consumptie oefenen
Slide 36 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Betalen
Januari 2019
- Les met
31 slides
door
Economie voor vmbo
Economie
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3,4
Economie voor vmbo
3.1 Hoe betaal je?
September 2018
- Les met
38 slides
door
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo g, t
Leerjaar 3
Eieren voor je geld
3.1 Hoe betaal je?
Oktober 2018
- Les met
40 slides
door
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Eieren voor je geld
2.1 Waarmee betaal je?
Augustus 2018
- Les met
46 slides
door
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
Eieren voor je geld
3k 2 Thuis in geldzaken
December 2023
- Les met
27 slides
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
2.1 Waarmee betaal je?
Augustus 2018
- Les met
48 slides
door
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
Eieren voor je geld
Geld, de smeerolie van ruil
November 2020
- Les met
36 slides
Bedrijfseconomie
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
Eco mondeling h2
Februari 2023
- Les met
13 slides
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3