We kopen minder, maar door hoge prijzen zien winkeliers omzet toch stijgen
Slide 8 - Tekstslide
Aanleiding
Vergelijking
Tegenstelling
Verklaring
We kopen minder, maar door hoge prijzen zien winkeliers omzet toch stijgen
Slide 9 - Tekstslide
Lees de tekst 'Altijd online'
Deze tekst staat op Classroom.
De vragen staan in LessonUp.
Slide 10 - Tekstslide
Een tekstgedeelte (dat kan een alinea, een deel van een alinea of zelfs een groep alinea’s zijn) heeft een bepaalde functie binnen de hele tekst.
Stel van de volgende fragmenten de juiste functie vast. Je kunt steeds kiezen uit een aantal gegeven mogelijkheden.
Slide 11 - Tekstslide
Goed, hij was net erg zenuwachtig geweest door een twitterstilte van een uur (alinea 1).
A
toelichting
B
antwoord
C
weerlegging
D
toegeving
Slide 12 - Quizvraag
Zijn telefoon kreeg geen verbinding met de wifi (alinea1).
A
bewijs
B
oorzaak
C
voorbeeld
D
aanleiding
Slide 13 - Quizvraag
‘Maar een ander schreeuwt naar zijn tv, als Ajax scoort. Zo heeft iedereen wel iets’ (alinea 2).
A
vergelijking
B
redenering
C
afweging
D
mening
Slide 14 - Quizvraag
Dat is natuurlijk razend interessant voor jongeren, zeker voor pubers die erg zijn gericht op hun eigen wereldje (alinea 4).
A
gevolg
B
constatering
C
aanvulling
D
toelichting
Slide 15 - Quizvraag
Pubers zijn zelf slecht in staat een grens te trekken in al die verleidelijke mogelijkheden en kunnen de oproep van een ander moeilijk weerstaan (alinea 6).
A
beoordeling
B
verklaring
C
theorie
D
oproep
Slide 16 - Quizvraag
Van Sarkom schrijft het als een groot springtouw, waar een hele groep jongeren steeds maar in probeert te blijven om vooral niks te missen. Bovendien moet je zelf ook wat te melden hebben, anders lig je er ook zo uit (alinea 8).
A
vergelijking
B
opsomming
C
beschrijving
D
definitie
Slide 17 - Quizvraag
Jongeren kunnen roepen dat ze geweldig kunnen ‘multitasken’, ofwel verschillende dingen tegelijkertijd doen, maar dat kunnen ze volgens nieuwe onderzoeken juist minder dan volwassenen (alinea 11).
A
hypothese
B
karakterisering
C
probleemstelling
D
vaststelling
Slide 18 - Quizvraag
Volgens andere onderzoekers evolueert het zoekgedrag van jongeren zo dat ze best in staat zijn om effectief allerlei snippers bij elkaar te zoeken en met elkaar te verbinden, maar krijgen ze steeds meer moeite met het lezen van lange stukken (alinea 12).
A
gevolgen
B
opsomming
C
bewering
D
verklaring
Slide 19 - Quizvraag
Nu is dat proces al langer gaande. Waar leerlingen in 1985 nog instaat waren een flinke lap tekst uit NRC Handelsblad te lezen in een examen, zouden heel veel jongeren van nu al halverwege zuchtend afhaken (alinea 12).
A
toegeving
B
beschrijving
C
gevolgen
D
ontkenning
Slide 20 - Quizvraag
Dat is ook geen wonder, constateerde de Amerikaanse wetenschapper Nicholas Carr in een geruchtmakend artikel in het blad The Atlantic. Na tien jaar enthousiast informatie zoeken op internet was hij niet meer in staat een boek te lezen, stelde hij twee jaar geleden. Hij kon de concentratie voor deep reading niet meer opbrengen, gewend als hij was aan de quick wins op internet. Een deel van zijn her- senen had hij lange tijd te weinig aangesproken, constateerde Carr in ‘Is Google Making Us Stupid?’ (alinea 13).
A
verklaring
B
toelichting
C
aanvulling
D
toegeving
Slide 21 - Quizvraag
Oefenen in zelfstandig werken is goed, stelt hij in het onlangs verschenen ‘Ellis en het verbreinen’. Maar het is niet geschikt voor iedereen. De balans moet goed zijn, tussen sturen en loslaten (alinea 14).
A
argumentatie
B
relativering
C
uitwerking
D
samenvatting
Slide 22 - Quizvraag
Het is jammer, vindt Veen, dat volwassenen van nu – ouders en docenten – zelf zo slecht overweg kunnen met al die mogelijkheden en geneigd zijn de voet op de rem te zetten. Trendwatcher Adjiedj Bakas heeft het zelfs over ‘zuurbekjes en droefsnoetjes’, die de weg naar een prachtige toekomst niet zien (alinea 16).
A
standpunt
B
relativering
C
beschrijving
D
tegenwerping
Slide 23 - Quizvraag
Algemene vragen
Beantwoord nu deze algemene vragen over functiewoorden.
Slide 24 - Tekstslide
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote
Slide 25 - Quizvraag
Een goede raad
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring
Slide 26 - Quizvraag
De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde
Slide 27 - Quizvraag
Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding
Slide 28 - Quizvraag
Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie
Slide 29 - Quizvraag
Nadenken over wat het beste is
A
afweging
B
relativering
C
constatering
D
conclusie
Slide 30 - Quizvraag
Waar komt een afweging vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het middenstuk van een tekst
D
aan het eind van een tekst
Slide 31 - Quizvraag
Relativering
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
B
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
C
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren
D
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
Slide 32 - Quizvraag
Definitie
A
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip.
B
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
C
Nadenken over wat het beste is.
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.
Slide 33 - Quizvraag
Conclusie
A
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
B
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.
C
Vaststelling van een feit of verschijnsel.
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
Slide 34 - Quizvraag
Tegenwerping
A
Laten zien dat een argument niet juist is.
B
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
C
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.
Slide 35 - Quizvraag
Weerlegging
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
D
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen
Slide 36 - Quizvraag
Uitwerking
A
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
B
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
C
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is
D
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
Slide 37 - Quizvraag
Klaar?
Fictiedossier of Drillster
Op de volgende slide vind je nog een extra uitlegfilmpje. Dat mag je zelf thuis bekijken.