V4CNederlands Communicatie les 19 Overtuigen

Programma
1. programma periode 2
2. boekopdracht
3. leerdoel
4. instructie
5. opdrachten
6. evaluatie

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Programma
1. programma periode 2
2. boekopdracht
3. leerdoel
4. instructie
5. opdrachten
6. evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

Periode drie
Toets 310 -> KERN: module argumentatie Hoofdstuk 19 t/m 22
Toets 311 -> Module Literatuur: trouble speech naar aanleiding van een onvertaald, literair werk

312 Ja Referentietoets
313 Ja Numo: woordenschat/spelling/grammatica


Boek: individueel, check bij mij

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel
Je leert op welke manieren je invloed kunt uitoefenen, wat een betoog is en uit welke elementen het bestaat.

Slide 3 - Tekstslide

wat weet je over de kracht van overtuigen?

Slide 4 - Woordweb

Argumentatieleer
Kern, onderdeel Communicatie: les 19 t/m 23

- overtuigen
- argumentatiestructuren
- argumentatieschema's
- drogredenen
- logica

Slide 5 - Tekstslide

Overtuigen
- de retorica - de basis in het oude Athene (de sofisten = leraren/filosofen 5e eeuw voor Christus)

- standpunt = mening, visie, opvatting, stelling, claim, conclusie
- argumenten = ondersteunen het standpunt - de reden
- standpunt + argumenten = betoog of redenering

Slide 6 - Tekstslide

Overtuigen
- de retorica - de kunst van de welsprekendheid, de basis in het oude Athene (de sofisten = leraren/filosofen 5e eeuw voor Christus, Aristoteles)

- standpunt = mening, visie, opvatting, stelling, claim, conclusie
- argumenten = ondersteunen het standpunt - de reden
- standpunt + argumenten = betoog of redenering

Slide 7 - Tekstslide

Retorica 
Voor een goede, overtuigende presentatie 
is er meer nodig dan een inhoudelijk sterk 
verhaal. 

De Griekse wijsgeer Aristoteles 
schreef hier in ong. 350 v. Chr. al 
een boek over: ‘De kunst van de retorica’.

 De spreker moet ethos, pathos en 
logos gebruiken (zie afbeeldingen). 


Slide 8 - Tekstslide

Invloed?
De Amerikaanse marketingpsycholoog onderscheidt de volgende zes principes om invloed uit te oefenen op anderen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

Begrippen
- standpunt = mening, visie, opvatting, stelling, claim, conclusie
- argumenten = ondersteunen het standpunt - de reden
- standpunt + argumenten = betoog of redenering

Slide 12 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
het tegenargument = laat zien dat een standpunt onjuist is
de weerlegging = laat zien dat een argument onjuist is

Hiermee laat je de zwaktes van een argumentatie zien.

Slide 13 - Tekstslide

Feiten en niet-feiten
Uitspraken kunnen feitelijk of waarderend zijn.

- een feitelijke uitspraak = controleerbaar
- een waarderende uitspraak = is niet controleerbaar en is op basis van wat goed, slecht, mooi of lelijk is (normen en waarden)

Slide 14 - Tekstslide

Oplossen of beslechten
Soms is er een meningsverschil, dan kun je dat:

- oplossen= akkoord met een gemeenschappelijke oplossing (gemeenschappelijk standpunt of een compromis

- beslechten= muntje opgooien, een derde partij bepaalt wie gelijk heeft

Slide 15 - Tekstslide

Opdrachten uit Kern
Les 19 (oefenboek), blz, 94 t/m 97: 
- opdracht 1 t/m 9
- opdracht 12 - inleveren via de elo
- opdracht 13 t/m 18

Slide 16 - Tekstslide

Hij is geschikt voor deze baan als docent, want hij heeft al 20 jaar werkervaring. Bovendien werkte hij hiervoor in een soortgelijke functie als coach.
A
argument - standpunt
B
standpunt - argument - argument
C
argument - standpunt - standpunt
D
standpunt -argument - standpunt

Slide 17 - Quizvraag

(Je mag doorrijden,) het licht staat op groen.
Standpunt of argument?
A
standpunt
B
argument

Slide 18 - Quizvraag

Is de reactie een tegenargument of een weerlegging?

''De wasberen in Limburg veroorzaken steeds meer overlast. Ze kunnen het beste afgeschoten worden.''
Reactie: ''Je kunt ze ook vangen en steriliseren.''
A
Tegenargument
B
Weerlegging

Slide 19 - Quizvraag

Welke signaalwoorden worden er gebruikt voor een tegenargument en weerlegging? Dezelfde als bij een...
A
tegenstellend verband
B
redengevend verband
C
concluderend verband
D
opsommend verband

Slide 20 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend?
Ik ben een goede student, want ik haal alleen maar voldoendes en ben altijd op tijd.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 21 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend:
Mobieltjes in de klas moeten verboden worden. Ze zijn irritant.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 22 - Quizvraag

Uit welke elementen bestaat het betoog?

Slide 23 - Open vraag

Evaluatie
Weet je nu hoe je invloed kunt uitoefenen?
Weet je wat een betoog is en uit welke elementen het betoog bestaat?

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht
oefenboek, blz, 94/95, opdracht 1 t/m 9

Slide 25 - Tekstslide

Vraag 3, welke antwoorden kloppen?
A
ssasss
B
sssaas
C
asaass
D
sssass

Slide 26 - Quizvraag

Opdracht
Lees de tekst op bladzijde 96
Beantwoord de vragen 13 t/m 18 op blz. 97


Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Huiswerk
Voor de volgende les
maak opdracht 12 op bladzijde 95, lever jouw korte betoog in via de elo (de opdracht staat al klaar).

Al Capone: You'll accomplish more with a kind word and a gun, than you will with a kind word alone

Slide 29 - Tekstslide