Herhaling hoofdstuk 3 4H

3 Categorieën
Soorten atomen
- Alleen maar metaalatomen             --> Metaal
- Alleen maar niet-metaalatomen   --> Moleculaire stof
- Metalen  en niet-metalen                 --> Zout
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

3 Categorieën
Soorten atomen
- Alleen maar metaalatomen             --> Metaal
- Alleen maar niet-metaalatomen   --> Moleculaire stof
- Metalen  en niet-metalen                 --> Zout

Slide 1 - Tekstslide

Stroomgeleiding, wat is nodig:
1. Deeltjes die geladen zijn
   - Ionen
   - Elektronen

2. De geladen deeltjes moeten zich vrij kunnen verplaatsen

Slide 2 - Tekstslide

Wat kun je met de indeling van stoffen in categorieën?

Elke categorie heeft vergelijkbare eigenschappen:
- Smelt- en kookpunt
- Geleiding van warmte
- Geleiding van stroom
- Hardheid van het materiaal

Slide 3 - Tekstslide

Zouten
Zouten bestaan uit:
- Positief ion (geladen deeltje)
- Negatief ion (geladen deeltje)

Zouten geleidbaarbeid:
X In vaste toestand (s) kunnen de ionen niet los bewegen
V Opgelost (aq) of vloeibaar (l)  kunnen de ionen bewegen

Slide 4 - Tekstslide

Moleculaire stoffen
Moleculaire stoffen bestaan uit:
- Moleculen (atomen aan elkaar geplakt)

Moleculaire stoffen geleiden niet, want:
- geen geladen deeltjes

Slide 5 - Tekstslide

Metalen
Metalen bestaan uit:
- Atomen (Kern en elektronenwolk)
- Buitenste elektronen zijn
           "gedelocaliseerd"

Metalen geleiden, want:
- Elektronen zijn geladen deeltjes
- Elektronen kunnen verplaatsen

Slide 6 - Tekstslide

Kristalroosters
Kristalrooster
Hoe zijn de moleculen, atomen of ionen bij een stof gestapeld
Metaal                                 Moleculaire stof                              Zout

Slide 7 - Tekstslide

Ionrooster
Positieve- en negatieve ionen


Ionbinding

Slide 8 - Tekstslide

Metaalrooster
Positief ion

Gedelocaliseerde elektronen

Metaalbinding

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Legeringen
Legering = Metaal met andere atomen

Zuiver koper                     Brons                               Messing
                       skjd                90% Cu en 10% Sn     70% Cu en 30% Zn

Slide 11 - Tekstslide

Rooster van een legering
Roosterfout


Harder materiaal

Slide 12 - Tekstslide

Moleculair tellen
De index in een molecuulformule
wordt een voorvoegsel  in de systematische naam:
1  mono
2  di
3  tri
4  tetra
5  penta

Slide 13 - Tekstslide

Soorten namen
  • Triviale naam: algemeen gebruikte naam v.e. stof. Vb: water
  • Systematische naam: de naam ve molecuul volledig uitgeschreven. Vb: diwaterstofoxide
  • Molecuulformule: de naam van een molecuul weergegeven in atoomsymbolen. Vb: H2O
  • Structuurformule: Schematische tekening van een molecuul. Vb 

Slide 14 - Tekstslide

Atoombindingen
Ieder atoom wenst een edelgasconfiguratie

O: 6 e
H: 1e



Slide 15 - Tekstslide

Structuurformule
Toont niet alleen welke atomen er aanwezig zijn in een molecuul, maar ook hoe deze met elkaar zijn verbonden

Slide 16 - Tekstslide

Binding tussen atomen in een molecuul
- Covalentie
-

Slide 17 - Tekstslide

Structuurformules/molecuulformules

Slide 18 - Tekstslide

Zie whiteboard!
Coëfficiëntenverhouding = molverhouding

Rekenen met molverhouding:
Wanneer? Als een hoeveelheid van een stof gegeven is en een hoeveelheid van een andere stof in de reactie gevraagd is.
Stappenplan:
1. Zorg voor een kloppende reactievergelijking
2. Zet je gegeven stof-eenheid om in mol
3. Bereken de aantal mol van de gevraagd stof mbv molverhouding
4. Zet de mol om in de gevraagde eenheid

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld
300 gram methaan wordt volledig verbrand. Bereken hoeveel gram zuurstof hiervoor nodig is.
1. Geef de reactievergelijking (kloppend!)
CH4 + 2 O2 --> 2 H2O + CO2
2. Bereken het aantal mol van stof A (methaan).
300 g / M 16,043 g/mol = 18,7 mol CH4
3. Bereken het aantal mol van stof B (zuurstof) m.b.v. de molverhouding.
molverhouding 1:2, dus 2x zoveel zuurstof nodig. 18,7*2=37,4 mol O2
4. Reken het aantal mol van stof B (zuurstof) om naar het gevraagde (massa in gram).
37,4 mol O2 * (16,00*2) g/mol = 1,20*103 g O2 (3 sig. cijfers)

Slide 21 - Tekstslide

Even oefenen
Hoeveel gram ijzer is nodig om 50 gram FeCl3 te produceren bij de reactie met chloor (T=273 K, p=p0)?

1. Geef de reactievergelijking (kloppend!)
2. Bereken het aantal mol van stof A.
3. Bereken het aantal mol van stof B m.b.v. de molverhouding.
4. Reken het aantal mol van stof B om naar het gevraagde.


Klaar? Maken 28 + 41 t/m 45

Slide 22 - Tekstslide

Hoeveel liter chloorgas is nodig om 50 gram FeCl3 te produceren bij de reactie met ijzer (T=273 K, p=p0)?

1. Geef de reactievergelijking (kloppend!)
2 Fe + 3 Cl2 --> 2 FeCl3
2. Bereken het aantal mol van stof A (FeCl3).
50 g / M 162,20 g/mol = 0,31 mol FeCl3
3. Bereken het aantal mol van stof B (chloor) m.b.v. de molverhouding.
molverhouding 3 Cl2:2 FeCl3, dus 1,5x zoveel chloor nodig. 0,31*1,5=0,46 mol Cl2
4. Reken het aantal mol van stof B (chloor) om naar het gevraagde (volume in liter).
0,46 mol Cl2 * (35,45*2) g/mol = 32,78 g Cl2
32,78 g / 3,21 g/L (dichtheid) = 10 L Cl2 (2 sig. cijfers)

Slide 23 - Tekstslide