Lezen H3 - tekstverbanden en signaalwoorden

WELKOM 

bij Nederlands 



1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WELKOM 

bij Nederlands 



Slide 1 - Tekstslide

Planning vandaag
  • Planning periode
  • Herhalen H2 en H3
  • Oefening
  • Opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Periode A
Lezen H1 t/m 3 
Toetsmoment: woensdag 9 oktober 

Woordenschat H1 t/m 5
Toetsmoment: maandag 11 november 

Slide 3 - Tekstslide

Weet je het nog?
 (drie vragen over H1)
  • Uit welke drie delen bestaat een tekst?
  • Inleiding, middenstuk en slot 

  • Hoe noem je de verschillende onderdelen van het onderwerp? 
  • Deelonderwerpen 

  • Wat is de hoofdgedachte van een tekst? 
  • In één zin het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd.


timer
0:30

Slide 4 - Tekstslide

Weet je het nog? 
(drie vragen over H2)
  • Wat is het verschil tussen hoofd- en bijzaken in een tekst? 
  • Belangrijkste informatie = hoofdzaken
  • Minder belangrijke informatie = bijzaken 

  • Waar vind je de hoofzaken van een tekst vaak?
  • In de inleiding en het slot

  • Welke zin is vaak de kernzin van een alinea ? 
  • De eerste of de laatste (soms de tweede) 




timer
0:30

Slide 5 - Tekstslide

Opdrachtje 


  • Leg de zinnen a tot en met c op de juiste volgorde!
  • Aan welke woorden zag je dat dit de juiste volgorde was?


timer
2:00

Slide 6 - Tekstslide

Lezen H3: tekstverbanden en signaalwoorden
In teksten staan vaak woorden als later, terwijl, ten eerste, ook, maar, toch. 
Dat soort woorden noemen we signaalwoorden

Ze geven aan op welke manier de woorden, zinnen en alinea’s in een tekst met elkaar samenhangen

Die samenhang heet het tekstverband
Door te letten op tekstverbanden, kun je een tekst beter begrijpen.


Slide 7 - Tekstslide

Lezen H3: tekstverbanden en signaalwoorden
Er zijn verschillende soorten tekstverbanden:

  • Opsomming – signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte. Je kunt een opsomming ook herkennen aan een dubbele punt (:), liggende streepjes (–), getallen (1, 2, 3) of dots (•). 

  • Tegenstelling – signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant … aan de andere kant. Een tegenstellend verband geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn.

  • Opdrachtje: bedenk bij elk tekstverband een voorbeeldzin. 
timer
1:00

Slide 8 - Tekstslide

Vandaag
Leren: twee tekstverbanden (opsomming en tegenstelling)

Maken: 
  • H2 hoofd- en bijzaken: opdracht 2 en 3
  • H3 tekstverbanden en signaalwoorden: opdracht 1  en 2



Opdrachten niet af? Zet ze in je daltonplanagenda bij de NE donderdag. 
timer
10:00

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen/alinea's leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandig naamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 10 - Quizvraag

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
C
tegenstellend

Slide 11 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij een tegenstelling?
A
daarna, vervolgens, gisteren, volgende week
B
maar, echter, toch, daarentegen
C
ook, daarnaast, bovendien, en
D
want, omdat, zodat, daardoor

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin is een opsomming?
A
Voordat ik naar school ga, eet ik een boterham.
B
En daarom ga ik naar school.
C
Ik leer Nederlands en Wiskunde en ook Engels.
D
Vroeger lette ik nooit op in de les.

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer is er in een tekst sprake van een tegenstelling?
A
twee tekstdelen die goed bij elkaar passen
B
twee tekstdelen die een reden geven
C
twee tekstdelen die tegengestelde informatie geven
D
twee tekstdelen die op logische volgorde staan

Slide 14 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij een opsomming?
A
Ook
B
Maar
C
Als
D
Dus

Slide 15 - Quizvraag