5.5 Impulsgeleiding


WAT
* lezen, maken, nakijken 5.5+5.6
** testjezelf 5.5 en 5.6
** groene context opgaven 5.5
*** examenopgaven T5

HOE
individueel
in stilte


HULP NODIG
  1. kijk in de tekst in je basisstof
  2. schrijf je vraag op, vraag na afloop of tijdens een R-les aan je docent
  3. vinger omhoog zodra docent langs je tafeltje loopt
actie - IN STILTE
timer
15:00
1 / 58
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 58 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les


WAT
* lezen, maken, nakijken 5.5+5.6
** testjezelf 5.5 en 5.6
** groene context opgaven 5.5
*** examenopgaven T5

HOE
individueel
in stilte


HULP NODIG
  1. kijk in de tekst in je basisstof
  2. schrijf je vraag op, vraag na afloop of tijdens een R-les aan je docent
  3. vinger omhoog zodra docent langs je tafeltje loopt
actie - IN STILTE
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Hormonen worden gemaakt door:
A
endocriene klieren
B
exocriene klieren
C
beide soorten klieren

Slide 2 - Quizvraag

Alvleesklier
Glucose
Glycogeen
Insuline
Glucagon
Bloedsuikerpsiegel gaat omlaag
Bloedsuikerpsiegel gaat omhoog
Lever

Slide 3 - Sleepvraag

Wat is het verschil tussen een prikkel en een impuls? (er zijn 2 antwoorden goed )
A
Een prikkel is informatie uit de omgeving
B
Een impuls is informatie uit de omgeving
C
Een prikkel is een elektrisch stroompje
D
Een impuls is een elektrisch stroompje

Slide 4 - Quizvraag

Zenuwstelsel
communicatie mogelijk tussen:
  • zintuigcellen en zenuwcellen, 
  • zenuwcel en zenuwcel
  • zenuwcel en spieren/klieren. 
gebeurt door:
  1. impulsgeleiding 
  2. afgifte van neurotransmitters.

Slide 5 - Tekstslide

Impulsgeleiding   
Hoe een elektrisch signaal van dendriet naar het cellichaam (A) naar de axon uiteinde (B) wordt doorgegeven.
A
B
impuls = elektrisch signaal dat via zenuwcellen wordt doorgegeven

Slide 6 - Tekstslide

Impulsgeleiding is een electrisch signaal. Electriciteit wordt veroorzaakt door het bewegen van geladen deeltjes. In dit geval zijn dit ionen. De binnenkant van de cel is negatief geladen ten opzichte van de buitenkant   .
BINAS 88D

Slide 7 - Tekstslide

Impulsgeleiding: elektrisch signaal, via zenuwen,
door actiefase, even kort positief geladen, verplaatst zich over de zenuwcel, van dendriet naar axon. 

Slide 8 - Tekstslide

Hoe ziet impulsgeleiding er uit langs het membraan van het axon? 

Slide 9 - Tekstslide

Drempelwaarde
In een zintuigcel ontstaat een impuls als de prikkel sterker is dan de drempelwaarde = prikkeldrempel

-> de prikkel moet boven de drempelwaarde zijn

Minimaal -50mV aan binnenkant van zenuwcel, anders wordt er geen impuls doorgegeven --> "alles of niets principe"

Slide 10 - Tekstslide

Hoe kan je lichaam dan een sterke prikkel van een zwakke prikkel onderscheiden?
zwakke prikkel - lage impulsfrequentie



Sterke prikkel - hoge impulsfrequentie
impulsfrequentie - het aantal impulsen per tijdseenheid.

Slide 11 - Tekstslide

Impulsgeleiding  kan nog sneller!
  • Cel van Schwann/myelineschede = een isolerende laag om axon.
  • signaal moet sprongsgewijs worden doorgegeven. 
  • dit gaat 50x zo snel als zonder myeline.

Slide 12 - Tekstslide

Synaps - impulsoverdracht
  1. impuls komt aan bij uiteinde zenuw (axon)
  2. blaasje met neurotransmitter wordt losgelaten
  3. in de synapsspleet
  4. bindt aan receptor op volgende zenuwcel
  5. poortje gaat open: impuls in nieuwe zenuwcel!

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link

Als de ADH concentratie hoog is, dan...
A
Wordt er veel, geconcentreerde urine geproduceerd
B
Wordt er weinig, geconcentreerde urine geproduceerd
C
Wordt er veel, ongeconcentreerde urine geproduceerd
D
Wordt er weinig, ongeconcentreerde urine geproduceerd

Slide 15 - Quizvraag

Het zenuwstelsel bij vertebraten is in 2 secties verdeeld: Het centrale en het perifere zenuwstelsel. Het centrale zenuwstelsel bestaat uit:
A
De hersenen
B
De hersenen en het ruggenmerg
C
De hersenen, het ruggenmerg en de spinale zenuwen
D
De hersenen, het ruggenmerg, de sensorische en de motorische neuronen

Slide 16 - Quizvraag

Waar ligt het cellichaam van de motorische neuron?
A
in het centrale zenuwstelsel
B
buiten het centrale zenuwstelsel

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Welke neuronen bevinden zich in deel 9?
A
alleen schakelneuronen
B
alleen sensorische neuronen
C
Alleen motorische neuronen
D
zowel schakel als motorische neuronen

Slide 19 - Quizvraag

Een sensorisch neuron loopt van perifere zenuwstelsel naar het centrale zenuwstelsel
A
waar
B
niet waar
C
Beide
D
nee andersom

Slide 20 - Quizvraag

Reflexen en het autonome zenuwstelsel

Autonome zenuwstelsel regelt niet bewuste reacties zoals hartslag, temperatuur, stofwisseling. 

Slide 21 - Tekstslide

autonome zenuwstelsel
Autonome zenuwstelsel te verdelen in:
  • orthosympathisch: fight&flight (in actie)
  • parasympatisch: rest&digest (rust)

Dubbele innervatie bij organen 
binas tabel 88L

binas tabel 88L

Slide 22 - Tekstslide

Is het effect van adrenaline gelijk aan die van het para- of orthosympatisch zenuwstelsel?
A
parasympatisch
B
orthosympatisch

Slide 23 - Quizvraag

Binas 88B - Het orthosympatische zenuwstelsel is een onderdeel van het ... zenuwstelsel.

A
autonome
B
animale
C
perifere
D
brain crash

Slide 24 - Quizvraag

Via het orthosympatische zenuwstelsel wordt:
A
Glycogeen omgezet naar glucose door insuline
B
Glucose omgezet naar glycogeen door insuline
C
Glycogeen omgezet naar glucose door glucagon
D
Glucose vrijgemaakt uit glycogeen door insuline

Slide 25 - Quizvraag

Je schrikt. Welk deel van je autonome zenuwstelsel is actief? En wat gebeurt er met je pupilgrootte? Binas 88L
A
orthosympatisch-groter
B
orthosympatisch-kleiner
C
parasympatisch-groter
D
parasympatisch-kleiner

Slide 26 - Quizvraag

Het autonome zenuwstelsel

Slide 27 - Tekstslide

Opdrachten samen bespreken
39, 40, 41, 45

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Link

Leerdoelen
  • Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.
  • Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt. 

Slide 30 - Tekstslide

Zenuwstelsel zorgt voor:
communicatie tussen:
  • zintuigcel   > zenuwcel
  • zenuwcel  > zenuwcel
  • zenuwcel  > spier of klier

door:           impulsgeleiding         en         afgifte neurotransmitters

Slide 31 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een prikkel en een impuls? (er zijn 2 antwoorden goed)
A
Een prikkel is informatie uit de omgeving
B
Een impuls is informatie uit de omgeving
C
Een prikkel is een elektrisch stroompje
D
Een impuls is een elektrisch stroompje

Slide 32 - Quizvraag

Impulsgeleiding
Hoe een electrisch signaal van het cellichaam (A) naar de axon uiteinde (B) wordt doorgegeven.
A
B

Slide 33 - Tekstslide

Impulsgeleiding is een electrisch signaal. 
Electriciteit wordt veroorzaakt door het bewegen van geladen deeltjes. In dit geval zijn dit ionen. De binnenkant van de cel is negatief geladen ten opzichte van de buitenkant.
BINAS 88D

Slide 34 - Tekstslide

Impulsgeleiding kan opgedeeld worden in 5 fasen


1. rustfase
2. depolarisatiefase
3. repolarisatiefase
4. hyperpolarisatie
5. herstelfase
1. rustfaserustpotentiaal, waarbij het ladingsverschil tussen de binnenkant en buitenkant van de cel -70mV is. 
2. depolarisatiefase -  door prikkels worden ionen door het membraan gelaten waarbij het potentiaal verschil tussen binnen en buiten oploopt tot +30mV
3.  repolarisatie - door nog meer verplaatsing van ionen verandert het potentiaal verschil tussen binnen en buitenkant weer terug naar -70mV
4. hyperpolarisatie - de ion verdeling schiet zelfs evenonder de -70mV
5. herstelfase - de ionen gaan weer naar hun oorspronkelijke positie. tijdens deze periode kan er geen impulsgeleiding plaatsvinden (duurt 1 msec.)
Impulsgeleiding door middel van een actiepotentiaal die opgedeeld kan worden in 5 fasen

Slide 35 - Tekstslide

Impulsgeleiding & impulsoverdracht

Slide 36 - Tekstslide

ladingsverschil:
Bij een zenuwcel in rust heeft het cytoplasma een negatieve elektrische lading ten opzichte van de buitenkant van de cel.
Het verschil is +- 70 milivolt.
Dit noemen we het rustpotentiaal.

Slide 37 - Tekstslide

Na+ en K+ poorten
In het membraan van zenuwcellen zitten natrium en kalium poorten,
 deze laten natrium en Kalium door

Natrium van buiten naar binnen de 
Kalium van binnen naar buiten de zenuwcel

Slide 38 - Tekstslide

Ionen
In het cytoplasma meer K+ ionen.
Buiten cel meer Na+ ionen.
Binnen de cel meer negatief geladen ionen waardoor negatieve lading binnenkant.
actief transport

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Impulsgeleiding kan opgedeeld worden in 5 fasen


1. rustfase
2. depolarisatiefase
3. repolarisatiefase
4. hyperpolarisatie
5. herstelfase
De prikkel die bij de dendrieten binnenkomt moet sterk genoeg zijn om een potentiaal verschil van -50mV te bewerkstelligen. Dit is de drempelwaarde. Lukt dit niet, dan wordt de impuls niet doorgegeven naar het axon. Lukt dit wel dan ontstaat er een actiepotentiaal. (het alles-of-nietsprincipe).

Tijdens de actiepotentiaal ontstaat er altijd eenzelfde impulssterkte (+20mV) . 

Hoe kan je lichaam dan een sterke prikkel van een zwakke prikkel onderscheiden?
Zorgt elke prikkel tot impulsgeleiding? 

Slide 41 - Tekstslide

Hoe kan je lichaam dan een sterke prikkel van een zwakke prikkel onderscheiden?
zwakke prikkel - lage impulsfrequentie



Sterke prikkel - hoge impulsfrequentie
impulsfrequentie =  het aantal impulsen per tijdseenheid.

Slide 42 - Tekstslide

Impulsgeleiding kan nog sneller!
  • Cel van Schwann maakt een isolerende laag om axon. 
  • Hierdoor moet signaal sprongsgewijs worden doorgegeven. 
  • Dit gaat 50x zo snel als zonder myeline.

Slide 43 - Tekstslide

Hoe ziet impulsgeleiding er uit langs het membraan van het axon? 
bestudeer nu de animatie op de volgende  slide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Link

Impulsoverdracht
Hoe een signaal van de ene zenuwcel naar de andere zenuwcel wordt doorgegeven (bij een synaps C).
C

Slide 46 - Tekstslide

Impulsoverdracht
De impulsoverdracht van zenuwcel naar zenuw-, spier- of kliercel gebeurt met neurotransmitters.

Deze neurotransmitters worden losgelaten in de synaptische spleet waarna zij zich binden aan receptoren van de doelwitcel en daar de Na+ kanalen open gaan.

Slide 47 - Tekstslide

bestudeer de animatie op de volgende slide
Impulsoverdracht
neuron 1
neuron 2
Wanneer de actiepotentiaal van neuron 1 aankomt bij de synaps zal een stof (neurotransmitter) vrijkomen in de synaptische spleet. Deze neurotransmitter kan binden aan receptoren van neuron 2 en zo een actiepotentiaal in neuron 2 starten (impusoverdracht van neuron 1 naar neuron 2). 

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Video

Slide 51 - Video

Aan de slag: maken
5.5 impulsgeleiding 
5.6 Spieren en bewegen + samenhang (pijn is fijn) 
Examenopgaven H5

Slide 52 - Tekstslide

Axonen geleiden impulsen
Een impuls is een lading verandering over het axon.

Slide 53 - Tekstslide

Wat is een impuls?
A
een signaal uit de omgeving
B
een elektrisch signaal in de huid
C
een elektrisch signaal dat door zenuwen gaat
D
signaal in de hersenen

Slide 54 - Quizvraag

Welke opmerking over impulsen is juist?
A
Impulsen laten zintuigen reageren
B
Zintuigen nemen Impulsen van buiten je lichaam waar
C
Impulsen kunnen ontstaan in zintuigen
D
Impulsen gaan altijd naar spieren toe

Slide 55 - Quizvraag



Drempelwaarde

Als een prikkel te zwak is --> geen impuls


Als een prikkel sterk genoeg is --> wel impuls

Slide 56 - Tekstslide

Slide 57 - Video

Impulsoverdracht
De impulsoverdracht van zenuwcel naar zenuw-, spier- of kliercel gebeurt met neurotransmitters.

Deze neurotransmitters worden losgelaten in de synaptische spleet waarna zij zich binden aan receptoren van de doelwitcel en daar de Na+ kanalen open gaan.

Slide 58 - Tekstslide