2V wk 8 Uitdrukkingen en collocaties, gebarentaal en stijlfouten

Welkom 2v
Aan het einde van deze week weet/kun je:
-  het verschil tussen uitdrukkingen en collocaties.
-  hoe gebarentaal 'werkt'.
- welke stijlfouten regelmatig voorkomen.




1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom 2v
Aan het einde van deze week weet/kun je:
-  het verschil tussen uitdrukkingen en collocaties.
-  hoe gebarentaal 'werkt'.
- welke stijlfouten regelmatig voorkomen.




Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Uitleg Paragraaf 6: Uitdrukkingen en collocaties
  • Oefenen 
  • Afronden 




Slide 2 - Tekstslide

Vorige les leerde je over:
- Beeldspraak en figuurlijk taalgebruik: Vergelijking, Metafoor en Personificatie

Slide 3 - Tekstslide

Artikel:
Wat: Lees het artikel dat je mee hebt genomen. Kun je een vorm van beeldspraak ontdekken? 
Hoe: Tweetallen
Nodig: Artikel en schrift
Tijd: 10 min
Hulp: docent 
Geluid: zachtjes overleggen
Klaar: Opdracht 1 tm 4 paragraaf 5: beeldspraak
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Deze les leer je over:
- Uitdrukkingen en collocaties

Slide 5 - Tekstslide

Uitdrukkingen en collocaties

Slide 6 - Tekstslide

Deze les
- Terugblik
- lesdoel
- uitleg
- inoefenen
- aan de slag
- reflectie

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het beeld in de volgende zin:
Bram is de wandelende encyclopedie van de klas.
A
Bram
B
de wandelende encyclopedie
C
de klas

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord is niet letterlijk bedoeld?
De storm huilde om het huis.
A
De storm
B
huilde
C
het huis.

Slide 9 - Quizvraag

Hoe noemen we de vorm van beeldspraak in de volgende zin:
De storm huilde om het huis alsof hem iets werd aangedaan.
A
metafoor
B
personificatie

Slide 10 - Quizvraag

Lesdoel
Aan het einde van deze les weet je wat uitdrukkingen en collocaties zijn.

Aan het einde van deze les kun je het verschil uitleggen tussen uitdrukkingen en collocaties.

Slide 11 - Tekstslide

Lees dit verhaal eens door.
Dit verhaal zuig ik uit mijn duim.



De twee vriendinnen Yvonne en Lynn kunnen meestal heel goed samen door één deur. Ze steunen elkaar door dik en dun.
Ze hebben ruzie als er een van de twee met het verkeerde been uit bed is gestapt. Dan is niets goed en maken ze van een mug een olifant. Gelukkig gaat dat snel voorbij en is alles weer koek en ei. De vriendinnen zitten niet bij elkaar onder de plak.

Slide 12 - Tekstslide

collocaties
Vaste combinaties van woorden noemen we collocaties.
- ZN met vast WW; 'een besluit nemen'
- Uitdrukkingen met WW; 'de boventoon voeren' (=uitdrukking)
- Uitdrukkingen zonder WW; 'een doorn in het oog'
- Uitdrukkingen met woordpaar; 'pais en vree'
- Uitdrukkingen met woordpaar én vast WW;
   'kant noch wal raken' (=uitdrukking)

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf de antwoorden op
drijven / hakken / stoppen / lopen / springen

in de doofpot.....
uit je vel.....
op rolletjes.....
in de pan.....
in het nauw.....
timer
2:00

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Wat ga je doen?
Maak opdracht 1, 3 en 4.

Vraag 3 doornemen

10 minuten in stilte.


timer
10:00

Slide 16 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van deze les weet je wat uitdrukkingen en collocaties zijn.

Aan het einde van deze les kun je het verschil uitleggen tussen uitdrukkingen en collocaties.

Controlevraag
Wat is het verschil tussen een uitdrukking en een collocatie?

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag - Cursus 4 Taal
Wat: Par 7: Collocaties en uitdrukkingen: Opdracht 1, 3 en 4 
Hoe: Tweetallen
Nodig: boek en schrift
Tijd: 15 min
Hulp: docent 
Geluid: zachtjes overleggen
Klaar: Nieuws lezen
timer
15:00

Slide 18 - Tekstslide

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 19 - Woordweb

Heb je nog een vraag over deze les?

Slide 20 - Woordweb

Afronden
Aan het einde van deze les:
- weet je het verschil tussen uitdrukkingen en collocaties.

Huiswerk:
Zorg dat van Paragraaf 6 opdracht 1, 3 en 4 af zijn.

Slide 21 - Tekstslide

Welkom 2v
Aan het einde van deze week weet/kun je:
-  het verschil tussen uitdrukkingen en collocaties.
-  hoe gebarentaal 'werkt'.
- welke stijlfouten regelmatig voorkomen.




Slide 22 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Uitleg Paragraaf 7: Gebarentaal
  • Oefenen 
  • Afronden 




Slide 23 - Tekstslide

Vorige les leerde je over:
-  Uitdrukkingen en collocaties

Slide 24 - Tekstslide

Deze les leer je over:
- Nederlandse gebarentaal

We lezen gezamenlijk de tekst bij opdracht 1 van paragraaf 7

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag - Cursus 4 Taal
Wat: Par 7: Gebarentaal: Opdracht 1 tm 3
Hoe: Tweetallen
Nodig: boek en schrift
Tijd: 15 min
Hulp: docent 
Geluid: zachtjes overleggen
Klaar: Nieuws lezen
timer
15:00

Slide 26 - Tekstslide

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 27 - Woordweb

Heb je nog een vraag over deze les?

Slide 28 - Woordweb

Afronden
Aan het einde van deze les:
- weet je het verschil tussen uitdrukkingen en collocaties.

Huiswerk:
Zorg dat van Paragraaf 6 opdracht 1, 3 en 4 af zijn.

Slide 29 - Tekstslide

Welkom 2v
Aan het einde van deze week weet/kun je:
-  het verschil tussen uitdrukkingen en collocaties.
-  hoe gebarentaal 'werkt'.
- welke stijlfouten regelmatig voorkomen.




Slide 30 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Uitleg Paragraaf 8: Stijlfouten
  • Oefenen 
  • Afronden 




Slide 31 - Tekstslide

Vorige les leerde je over:
-  Nederlandse Gebarentaal

Slide 32 - Tekstslide

Deze les leer je over:
- Stijlfouten: Contaminatie, Tautologie en Pleonasme

Slide 33 - Tekstslide

Stijlfouten
Wanneer je taal gebruikt maak je wel eens fouten. Het kan zijn dat je een stijlfiguur verkeerd gebruikt. Dat noem je een stijlfout. Er is een aantal bekende stijlfouten.

- contaminatie = bijv. overnieuw
- pleonasme = bijv. witte sneeuw
- tautologie = bijv. gratis en voor niets

Slide 34 - Tekstslide

Pleonasme
Bij een pleonasme benadruk je een begrip door een ander woord, van een andere woordsoort, te gebruiken. 

Soms is een pleonasme expres gebruikt, als stijlfiguur, dan benadruk je de betekenis. Wanneer het per ongeluk is, dan heet het een stijlfout.
Voorbeelden: witte sneeuw (bn + zn) /ronde cirkel (bn+ zn)

Slide 35 - Tekstslide

Tautologie
Bij een tautologie gebruik je twee woorden van dezelfde woordsoort. 
Dat kan als stijlfiguur, dat is vaak het geval bij ingeburgerde combinaties (zoals in rep en roer).
Maar het kan ook een stijlfout opleveren, zoals:
bont en blauw (bn + bn) / verheugd en blij (bn + bn).

Slide 36 - Tekstslide

Contaminatie
Bij een contaminatie ‘besmet’ je wat je zegt door twee woorden of uitdrukkingen te mengen. 

Ik telefoneer je straks op. (opbellen/telefoneren)
Iemand op zijn blauwe ogen vertrouwen. (blauwe ogen geloven/in goed vertrouwen)

Slide 37 - Tekstslide

voor eeuwig en altijd
A
contaminatie
B
barbarisme
C
tautologie
D
pleonasme

Slide 38 - Quizvraag

de ronde cirkel
A
contaminatie
B
barbarisme
C
tautologie
D
pleonasme

Slide 39 - Quizvraag

dat kost duur
A
contaminatie
B
barbarisme
C
tautologie
D
pleonasme

Slide 40 - Quizvraag

een houten boomstam
A
contaminatie
B
barbarisme
C
tautologie
D
pleonasme

Slide 41 - Quizvraag

Aan de slag - Cursus 4 Taal
Wat: Par 8: Stijlfouten: opdracht 1 tm 3
Hoe: Tweetallen
Nodig: boek en schrift
Tijd: 15 min
Hulp: docent 
Geluid: zachtjes overleggen
Klaar: Par 7 Gebarentaal: opdr 1 tm 3
timer
15:00

Slide 42 - Tekstslide

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 43 - Woordweb

Heb je nog een vraag over deze les?

Slide 44 - Woordweb

Afronden
Aan het einde van deze les:
- (her-)ken je de stijlfouten pleonasme, tautologie en contaminatie.

Huiswerk:
Zorg dat van Paragraaf 8 opdracht 1 tm 3 af zijn.

Fijne vakantie!

Slide 45 - Tekstslide