A Kies steeds twee zinnen uit
opdracht 1, 2, 3, 4 en 5 en maak ze.
Zorg dat het duidelijk is welke zin je maakt.
Beantwoord vervolgens ook de volgende vragen.
B. Heb je nu taalkundig of redekundig ontleed?
C. Leg uit hoe je dat zo zeker weet.
Klaar? Dan maak je opdracht 1 van pg 148 (maar alleen pv, ow en gez. nog niet bep van gesteldheid!)