Oefentoets - Werk - BASIS

Oefentoets 'WERK' - basis
Deze oefentoets kan je helpen met voorbereiden voor de toets WERK van Maatschappijkunde.
  • Maak deze toets nadat je geleerd hebt, om te controleren of je het snapt.
  • Deze toets is GEEN vervanging voor leren. Niet alles lesstof is hierin verwerkt.
  • Voor elke vraag staat een H met een nummer. Daaraan kan je zien uit welk hoofdstuk de vraagt komt. Bijvoorbeeld H1 betekent Hoofdstuk 1. Als je een antwoord fout hebt, kan je dus nog eens naar dat hoofdstuk kijken.
  • Je kan zelf controleren of je het goede antwoord hebt gegegeven. Bij meerkeuzevraag betekent groen, antwoord is goed. Rood betekent, antwoord is fout. Bij open vragen kan je nadat je het antwoord bewaart hebt op 'uitleg' klikken. Dan zie je het goede antwoord.
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets 'WERK' - basis
Deze oefentoets kan je helpen met voorbereiden voor de toets WERK van Maatschappijkunde.
  • Maak deze toets nadat je geleerd hebt, om te controleren of je het snapt.
  • Deze toets is GEEN vervanging voor leren. Niet alles lesstof is hierin verwerkt.
  • Voor elke vraag staat een H met een nummer. Daaraan kan je zien uit welk hoofdstuk de vraagt komt. Bijvoorbeeld H1 betekent Hoofdstuk 1. Als je een antwoord fout hebt, kan je dus nog eens naar dat hoofdstuk kijken.
  • Je kan zelf controleren of je het goede antwoord hebt gegegeven. Bij meerkeuzevraag betekent groen, antwoord is goed. Rood betekent, antwoord is fout. Bij open vragen kan je nadat je het antwoord bewaart hebt op 'uitleg' klikken. Dan zie je het goede antwoord.

Slide 1 - Tekstslide

H1: Kan je het bezorgen van kranten werk noemen?
A
Ja, want het is zwaar werk.
B
Ja, want het is nuttig voor de bezorger en voor de samenleving.
C
Nee, want het is een bijbaantje voor scholieren.
D
Nee, want je kan van dat loon niet leven.

Slide 2 - Quizvraag


Voor de volgende vraag, moet je eerst deze tekst lezen:
Heerlijk werken
Nel (38) was dolgelukkig toen ze aangenomen werd bij een groot bedrijf in de buurt van haar woonplaats. "Het bedrijf houdt overal rekening mee. Ik begin om 09.00 uur en daardoor heb ik tijd genoeg om mijn kind naar school te brengen. Na school is kinderopvang geregeld", zegt Nel. Dat ze al een paar jaar niet gewerkt had, was geen probleem. Na een cursus kon ze aan de slag en dat bevalt prima. "Ik vind het heerlijk om het huis uit te zijn. Thuis zat ik alleen maar de hele dag te piekeren. Nu heb ik tenminste aanspraak. Ik vind het mooi om aan de slag te zijn", vertelt Nel.
Bron: Tubantia

Slide 3 - Tekstslide

H1: Een belangrijke reden om te werken is geld verdienen. De meeste mensen werken echter niet alleen daarom. Wat is voor Nel een belangrijke reden om te werken?
A
Het opdoen van sociale contacten.
B
Het krijgen van status.
C
Het voorzien in haar levensonderhoud.
D
Zelfontplooiing.

Slide 4 - Quizvraag

H2: Capaciteiten zijn de kennis en de vaardigheden die je hebt om je werk goed te doen. Je capaciteiten worden door 3 dingen bepaald. Door welke 3 dingen:

Slide 5 - Open vraag

H2: Lees de volgende vragen:
1. Werk je vooral met je hoofd of met je handen?
2. Heb je veel eigen verantwoordelijkheid of voer je gewoon opdrachten uit?
3. Doe je veel hetzelfde werk of is het werk afwisselend?
4. Werk je alleen of met anderen?
5. Werk je altijd op één plek of op meer plekken?

Welke vragen gaan over ARBEIDSINHOUD?
A
1, 2 en 3
B
1, 3, 4 en 5
C
3 en 5
D
alle vragen.

Slide 6 - Quizvraag

H3 en H4: Wat zijn ARBEIDSVOORWAARDEN en wat zijn ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN?

Doe het zo:
Arbeidsvoorwaarden = ...
Arbeidsomstandigheden = ...

Slide 7 - Open vraag


Voor de volgende vraag, moet je eerst deze tekst lezen:
Minister wil minimumloon behouden.
DEN HAAG - De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is gisteravond bood geworden op de VVD, D66 en het CDA. Deze drie partijen willen langdurig werklozen dwingen om werk aan te nemen waarmee ze minder verdienen dat het sociaal minimumloon.
Bron: NRC Handelsblad

Slide 8 - Tekstslide

H3: De Wet op het minimumloon is een maatregel van de overheid op het gebied van:
A
De arbeidsomstandigheden.
B
De arbeidsvoorwaarden.
C
De emancipatie van vrouwen.
D
De arbeidsinhoud.

Slide 9 - Quizvraag

H3: In een personeelsadvertentie wordt genoemd:
1. Ervaring in bekende, goede bedrijven.
2. Gevoel voor verantwoordelijkheid.
3. Goed salaris.
4. Goede arbeidsvoorwaarden.
5. Goede contactuele eigenschappen
6. Prettige werksfeer
WELK VAN DEZE ZAKEN ZIJN VASTGELEGD IN EEN CA0?
A
1 en 2
B
2 en 3
C
3 en 4
D
4 en 5

Slide 10 - Quizvraag

H3: Zoek de zinsdelen bij elkaar (sleep van links naar rechts)
naar het College voor de rechten van de Mens gaan.
lager zijn dan het minimumloon of het minimumjeugdloon.
staan de rechten en plichten van jou en je baas.
de afspraken die gelden als je ergens werkt.
die geldt voor alle werknemers binnen dezelfde bedrijfstak.
'schoon' in handen krijgt.
Arbeisdvoorwaarden zijn
In je individuele arbeidsovereenkomst
Nettoloon is het geld dat je
Je loon mag niet
Bij discriminatie kan je
Een CAO is een arbeidsovereenkomst

Slide 11 - Sleepvraag

H5: Wat zijn ARBEIDSVERHOUDINGEN?

Slide 12 - Open vraag

H5: Bedrijfscultuur = alle normen, waarden, gewoonten en omgangsvormen in een bedrijf.

Een belangrijk onderdeel van elke bedrijfscultuur zijn arbeidsverhoudingen. Is dit juist/onjuist?
A
Juist.
B
Onjuist.

Slide 13 - Quizvraag

H6: De arbeidsmarkt verandert steeds. Daar zijn een paar redenen voor te noemen. Eén van die redenen is AUTOMATISERING.

Wat is automatisering?

Slide 14 - Open vraag

H6: Alle beroepen en bedrijven kun je indelen in vier sectoren.

In welke sector hoort een supermarkt?

A
Eerste of primaire sector.
B
Tweede of secundaire sector.
C
Derde of tertiaire sector
D
Vierde of quartaire sector.

Slide 15 - Quizvraag

H6: Alle beroepen en bedrijven kun je indelen in vier sectoren.

In welke sector hoort een boerderij?

A
Eerste of primaire sector.
B
Tweede of secundaire sector.
C
Derde of tertiaire sector
D
Vierde of quartaire sector.

Slide 16 - Quizvraag

H6: Alle beroepen en bedrijven kun je indelen in vier sectoren.

In welke sector hoort een ziekenhuis?

A
Eerste of primaire sector.
B
Tweede of secundaire sector.
C
Derde of tertiaire sector
D
Vierde of quartaire sector.

Slide 17 - Quizvraag

H6: Alle beroepen en bedrijven kun je indelen in vier sectoren.

In welke sector hoort een chipsfabriek?

A
Eerste of primaire sector.
B
Tweede of secundaire sector.
C
Derde of tertiaire sector
D
Vierde of quartaire sector.

Slide 18 - Quizvraag

H7: Wat hoort bij wat? (sleep van links naar rechts)
Via familie en bekenden een baan zoeken.
Hier zoek je een tijdelijke baan.
Overheidsinstellingen doe zorgt voor uitkeringen en werk.
Een baan die vrij is gekomen.
Vacture
UWV
Uitzendbureau
Netwerken

Slide 19 - Sleepvraag

H8: Er zijn 4 groepen die minder kans hebben op de arbeidsmarkt.
Welke 4 groepen zijn dit?

Slide 20 - Open vraag

H8: De overheid probeert de zwakke positie van de vier groepen uit de vorige vraag te verbeteren. Bijvoorbeeld door POSITIEVE ACTIE.

Wat is POSITIEVE ACTIE?

Slide 21 - Open vraag

H9: Waar of niet waar?

Structurele werkloosheid betekent dat er banen voorgoed verdwijnen.
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 22 - Quizvraag

H9: Waar of niet waar?

Door automatisering zijn er in fabrieken meer mensen nodig.
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 23 - Quizvraag

H9: Waar of niet waar?

Conjuncturele werkloosheid is tijdelijk.
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 24 - Quizvraag

H9: Waar of niet waar?

Sommige beroepen hebben alleen een deel van het jaar werk (bijvoorbeeld: skileraren). De rest van het jaar zitten ze zonder werk. Dit noem je seizoenswerkloosheid.
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 25 - Quizvraag

H9: Waar of niet waar?

Bij werkloosheid ontstaat een tegenstelling tussen mensen zonder werk en mensen met een uitkering.
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 26 - Quizvraag

H9: Waar of niet waar?

Als je geen werk hebt, ontmoet je meestal minder mensen.
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 27 - Quizvraag

H10: Wat is een CAO?

Slide 28 - Open vraag

H10: Wie zijn de sociale partners?

Slide 29 - Open vraag

H10: Pieter Dijkstra krijgt telefonisch advies van zijn vakbond hoe hij een uitkering moet aanvragen.

Op welk niveau werkt de vakbond in dit geval?
A
Persoonlijke hulp.
B
Bedrijfsniveau.
C
Bedrijfstakniveau.
D
Landelijk niveau.

Slide 30 - Quizvraag

H10: De FNV organiseert een actie in het hele openbaar vervoer om meer loonsverhoging af te dwingen.

Op welk niveau werkt de vakbond in dit geval?
A
Persoonlijke hulp.
B
Bedrijfsniveau.
C
Bedrijfstakniveau.
D
Landelijk niveau.

Slide 31 - Quizvraag

H10: Wat is een vakbond?

Slide 32 - Open vraag

H11: Een verzorgingsstaat is een staat waarin de overheid zorgt dat iedereen een minimuminkomen heeft om van te leven.

In een verzorgingsstaat zorgt de overheid voor vier dingen,
noem er minimaal twee.

Slide 33 - Open vraag

H11: Wat is precies het stelsel van sociale zekerheid? En wat is het doel ervan?

Slide 34 - Open vraag

H11: Het stelsel van sociale zekerheid bestaat uit twee delen:
1. de sociale verzekeringen
2. de sociale voorzieningen

Is dit waar of niet waar?
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 35 - Quizvraag

H11: Er zijn twee soorten sociale verzekeringen:
1. Werknemersverzekeringen
2. Volksverzekeringen

Is dit waar of niet waar?
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide