In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 70 min
Onderdelen in deze les
Objectief & subjectief
Slide 1 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen objectief en subjectief?
Slide 2 - Open vraag
Het cijfer telt niet mee voor de overgang naar het volgende leerjaar. Je kunt dus niet op gym blijven zitten.
A
Objectief
B
Subjectief
Slide 3 - Quizvraag
Het geven van een cijfer voor gym is oneerlijk, want de ene leerling is nu eenmaal sportiever, leniger of sneller dan de andere. Het is dus beter om bij het vak gym meer in te gaan op lichaamsbeweging, zonder dat een ‘stijve hark’ op zijn onkunde wordt afgerekend.
A
Objectief
B
Subjectief
Slide 4 - Quizvraag
Voorvoegsels en achtervoegsels
Je kunt een nieuwe woordvorm maken door bij een grondwoord een voorvoegsel of een achtervoegsel te plaatsen. Dat zijn woorddelen die een eigen betekenis hebben. Ze geven het nieuwe woord ook een andere
betekenis.
Slide 5 - Tekstslide
Voorvoegsels en achtervoegsels
voorbeeld
on + gemakkelijk = niet gemakkelijk
dak + loos = zonder dak
Slide 6 - Tekstslide
Tijdens de (opruimen) kun je heel goedkoop nieuwe schoenen kopen.
Slide 7 - Open vraag
Marco kon zijn (boos) niet langer onderdrukken en sloeg met zijn vuist op tafel.
Slide 8 - Open vraag
Ik ben niet zo bang om de (confronteren) aan te gaan met mijn vijanden.
Slide 9 - Open vraag
De spullen die (breken) zijn, heb ik extra goed ingepakt met noppenfolie.
Slide 10 - Open vraag
De twee vrienden geven elkaar altijd een 'boks' ter (begroeten).