In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 21 min
Onderdelen in deze les
Lezen - Opdracht 4
NN6 - 3HAVO - H4
tegenargumenten en weerleggingen
Pak je laptop.
Theorie boek: blz. 114
Slide 1 - Tekstslide
We lezen eerst de tekst 'Altijd zomertijd' met elkaar (uitgedeeld blad)
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het onderwerp van de tekst?
Slide 3 - Open vraag
Zoek in de rechter rij de betekenis die elk woord in de tekst heeft.
periode waarin je lichaam op andere momenten slaap vraagt dan volgens de klok gebruikelijk is
ziekte waarbij overmatig vet zich in het lichaam opstapelt
somber; neerslachtig
verplaatsing van personen en goederen
sociale jetlag (al. 1)
obesitas (al. 4)
mobiliteit (al. 5)
mistroostig (al. 4)
Slide 4 - Sleepvraag
Zoek in de rechter rij de betekenis die elk woord in de tekst heeft.
blijvende
aanbreken van de dag
(aan de situatie) aangepaste
normale situatie
permanente (al. 6)
krieken (al. 6)
flexibele (al. 7)
standaardtijd (al. 8)
Slide 5 - Sleepvraag
Wat is het standpunt van de auteur?
Slide 6 - Open vraag
Met hoeveel argumenten ondersteunt de auteur zijn standpunt?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 7 - Quizvraag
Aan welke signaalwoorden herken je die argumenten?
Slide 8 - Open vraag
Formuleer het eerste argument door de zin af te maken: Het is prettiger om bij daglicht …
Slide 9 - Open vraag
Vul op basis van alinea 4 in wat er in het blokjesschema bij a tot en met d moet komen te staan.
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
‘(...) aldus berekeningen van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV).’ (al. 5)
Waarom noemt de auteur deze stichting?
Slide 12 - Open vraag
Maak op basis van de redenering in de tweede helft van alinea 5 een schema van drie blokjes met als standpunt:
Handhaving van de zomertijd is goed voor onze veiligheid.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Hoeveel tegenargumenten noemt de auteur?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het eerste tegenargument?
Slide 16 - Open vraag
De auteur ontkracht dit tegenargument met twee weerleggingen. Citeer de twee zinnen waaruit de eerste weerlegging bestaat. Vul alleen de eerste twee woorden en de laatste twee in.
Slide 17 - Open vraag
Citeer de tweede weerlegging (één zin). Vul de eerste twee en de laatste twee woorden in.
Slide 18 - Open vraag
Wat is het tweede tegenargument? Formuleer dit tegenargument in één zin.