Oefenen voor de toets: pv, onderwerp en ww gezegde

Hoe herken je de persoonsvorm?
zie pagina 181 van je boek
  1. De pv is een werkwoord. Als er maar één werkwoord in de zin staat, is dat dus de persoonsvorm.   
  2. Maak een vraag van de zin. Het werkwoord dat voorop komt te staan is de persoonsvorm.  
  3. Verander de tijd. Zodra je de tijd verandert in een zin, moet de persoonsvorm meeveranderen.  
  4. Verander het onderwerp van je zin. Zodra je het onderwerp van de zin verandert van enkelvoud naar meervoud of andersom, dan moet de persoonsvorm meeveranderen.  
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoe herken je de persoonsvorm?
zie pagina 181 van je boek
  1. De pv is een werkwoord. Als er maar één werkwoord in de zin staat, is dat dus de persoonsvorm.   
  2. Maak een vraag van de zin. Het werkwoord dat voorop komt te staan is de persoonsvorm.  
  3. Verander de tijd. Zodra je de tijd verandert in een zin, moet de persoonsvorm meeveranderen.  
  4. Verander het onderwerp van je zin. Zodra je het onderwerp van de zin verandert van enkelvoud naar meervoud of andersom, dan moet de persoonsvorm meeveranderen.  

Slide 1 - Tekstslide

Schrijf de persoonsvorm op
  1. Ik loop naar de stad
  2. Ren jij altijd zo hard?
  3. Mijn dag begon goed
  4. Ik heb vandaag gelopen
  5. Ik ben gisteren komen lopen
  6. Wie ben jij?
  7. Wil je een appel eten? 
  8.  Gisteren om half negen stonden twee vrouwen op de deur te bonzen

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm en alle andere werkwoorden in een zin


Zie ook pagina 182 van je boek!

Slide 3 - Tekstslide

Noteer het werkwoordelijk gezegde
  •  Ik heb mijn rijbewijs willen halen in één jaar
  • ww gezegde = heb willen halen
  • Ik had dat toch gezegd! 
  • ww gezegde = had gezegd
  • Waarom zou jij dat willen doen? 
  • ww gezegde = zou willen doen
  • Vanmiddag wil ik naar het museum gaan
  • ww gezegde = wil gaan
  •  Iemand anders wilde het fotograferen
  • ww gezegde = wilde fotograferen
  •  Het heeft haar heel veel tijd gekost
  • heeft gekost

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp?
Onderwerp =  wie/wat + (werkwoordelijk) gezegde?

Voorbeeld
Hij rent naar de stad
Wie of wat rent?
Antwoord: hij
Hij is het onderwerp

Zie ook pagina 181 van je boek

Slide 5 - Tekstslide

Noteer het onderwerp van de zin
  • Dat kan helemaal niet
  • Dat = onderwerp
  •  Veel mensen gebruiken het woord ‘hun’ fout
  • Veel mensen = onderwerp
  • Misschien ga ik ‘hun’-oefeningen maken
  • ik = onderwerp
  • Dit wordt misschien vervolgd! 
  • Dit = onderwerp
  • De verliefde man heeft een cadeautje voor zijn vriendin gekocht
  • De verliefde man = onderwerp
  • Gisteren heeft het meisje met de lange vlechten een bijzondere pop gekocht
  • het meisje met de lange vlechten = onderwerp

Slide 6 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm, het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde 
Pak je telefoon

Slide 7 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp.

Ik heb nu wel lang genoeg nagedacht

Slide 8 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp.

Heeft de nieuwsgierige man zijn vragen eindelijk kunnen stellen?

Slide 9 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp.

Mijn moeder heeft gisteren op de markt appels gekocht.

Slide 10 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp.

Ik leg het jou graag nog een keer uit

Slide 11 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp.

Bij spelling moet je veel verschillende regeltjes toepassen.

Slide 12 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp.

De zieke man luisterde aandachtig naar de dokter.

Slide 13 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp.

Ik schenk je graag nog een glas in.

Slide 14 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp.

Ik heb gisteren goed voor mijn toets geleerd.

Slide 15 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp.

Hij heeft de hele avond Netflix gekeken.

Slide 16 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp.

Ik heb een beschuit met aardbeien gegeten.

Slide 17 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp.

Ons elftal had op de overwinning gerekend.

Slide 18 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp.

De oude vrouw heeft haar hond gewassen.

Slide 19 - Open vraag

Weet je hoe je de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp vindt?
Ja
Nee
Ik wil nog meer uitleg op het steunuur op dinsdagochtend in lokaal 14 om 08:30.

Slide 20 - Poll

Slide 21 - Tekstslide