2.4 Geld moet rollen!

H2.3 Wie leent maakt, schulden
2.3 TERUGBLIK
1. SOORTEN LENINGEN: 
2. PERSOONLIJKE LENING
3. DOORLOPEND KREDIET
4. SALARISKREDIET
5. HYPOTHECAIRE LENING -> ONDERPAND
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

H2.3 Wie leent maakt, schulden
2.3 TERUGBLIK
1. SOORTEN LENINGEN: 
2. PERSOONLIJKE LENING
3. DOORLOPEND KREDIET
4. SALARISKREDIET
5. HYPOTHECAIRE LENING -> ONDERPAND

Slide 1 - Tekstslide

2.4 Geld moet rollen!
  • Ik kan aan de hand van voorbeelden de drie geldfuncties van elkaar onderscheiden.
  • Ik kan een rekeningsaldo berekenen.
  • Ik kan de rol van de bank uitleggen met behulp van de begrippen vraag en aanbod.
  • Ik kan de rol van de ECB uitleggen in het bepalen van de hoogte van de rente.

Slide 2 - Tekstslide

2.4 Geld moet rollen
Ik kan aan de hand van voorbeelden de drie geldfuncties van elkaar onderscheiden.

Slide 3 - Tekstslide

2.4 Geld moet rollen!
Soorten geld
Chartaal geld
Giraal geld

Slide 4 - Tekstslide

2.4 Geld moet rollen!
Geldfuncties
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Spaarmiddel

Slide 5 - Tekstslide

Als ik betaal, gaat het geld meteen van mijn betaalrekening af.
A
pinpas
B
creditcard
C
beide

Slide 6 - Quizvraag

Eigenlijk leen je tijdelijk geld als je met deze kaart betaalt.
A
pinpas
B
creditcard
C
beide

Slide 7 - Quizvraag

2.4 Geld moet rollen!
Pinpas versus creditcard
pinpas
  • betalen met eigen geldgeld gaat
  • meteen van je rekening af
  • minderjarig en meerderjarig

creditcard
  • betalen met geleend geld
  • geld gaat pas na enkele weken van je rekening
  • alleen als je meerderjarig bent

Slide 8 - Tekstslide

2.4 Geld moet rollen!
Ik kan een rekeningsaldo berekenen.

Slide 9 - Tekstslide

2.4 Geld moet rollen!
Soorten geld
  • Creditsaldo: Er staat geld op mijn rekening
  • Debetsaldo: Ik sta in het rood

Slide 10 - Tekstslide

Demi heeft €24,51 creditsaldo. Ze krijgt €9 zakgeld en betaalt €50 voor een nieuwe tas.

Wat is haar nieuwe saldo?
A
€16,49 creditsaldo
B
€65,51 creditsaldo
C
€65,51 debetsaldo
D
€16,49 debetsaldo

Slide 11 - Quizvraag

2.4 Geld moet rollen!
Ik kan de rol van de ECB uitleggen in het bepalen van de hoogte van de rente.

Slide 12 - Tekstslide

Wat gebeurt er met de vraag naar consumptieve goederen als iedereen goedkoop geld kan lenen?
A
De vraag naar duurzame consumptiegoederen zal stijgen.
B
De vraag naar duurzame consumptiegoederen zal stijgen.
C
De vraag naar duurzame consumptiegoederen blijft gelijk.

Slide 13 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de prijs van consumptieve goederen als de vraag stijgt en het aanbod relatief gelijk blijft?
A
De prijs zal stijgen.
B
De prijs zal dalen.
C
De prijs blijft gelijk.

Slide 14 - Quizvraag

Een lage rente kan zorgen voor inflatie.
A
Juist
B
Niet juist

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

2.4 Geld moet rollen
ECB houdt inflatie laag
De Europese Centrale Bank (ECB):
  • Bewaakt de waarde van de euro:
      inflatie laag houden -> euro behoudt zijn koopkracht
  • Bepaalt hoogte van de rente als banken geld willen lenen (van de ECB)
  • Brengt eurobiljetten en euromunten in omloop.

Slide 17 - Tekstslide

2.4 Geld moet rollen
ECB houdt inflatie laag

Slide 18 - Tekstslide

Wat betekent ECB?
A
Electric Card Banking
B
Europese Credit Bank
C
Europese Centrale Bank

Slide 19 - Quizvraag

Wat doet de ECB niet?
A
Geld lenen aan bedrijven.
B
De koopkracht van de euro beschermen.
C
Geld lenen aan banken.
D
Eurobiljetten maken.

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

2.4 Geld moet rollen!
Ik kan de rol van de bank uitleggen met behulp van de begrippen vraag en aanbod.

Slide 22 - Tekstslide

De rol van de bank en de ECB
Banken bemiddelen tussen de vraag naar geld en het aanbod van geld.
Aanbod van geld: komt van spaarders, de bank betaalt hun rente als vergoeding.
Vraag naar geld: komt van gezinnen en bedrijven die geld willen lenen, zij betalen rente.
Rente = de prijs van geld.

Slide 23 - Tekstslide

Winst voor de bank
Maar ook 
  • Creditrente: rente over tegoeden, lager dan debetrente.
  • Debetrente: rente over tekorten, hoger dan creditrente.
  • Het verschil is (bruto)winst voor de bank.


Slide 24 - Tekstslide

Aan het werk!
Maken:
Paragraaf 2.3 – opgaven 1 t/m 12
Verplicht: 2,3,6,9,12
Paragraaf 2.4 – opgaven 1 t/m 13
Verplicht: 2,4,6,7,8,11

- Berg je iPad op
- Pak je schrift, pen en boek
- Klaar? Kom bij me langs, dan checken we je antwoorden!

Slide 25 - Tekstslide

2.4 Geld moet rollen!
  • Ik kan aan de hand van voorbeelden de drie geldfuncties van elkaar onderscheiden.
  • Ik kan een rekeningsaldo berekenen.
  • Ik kan de rol van de bank uitleggen met behulp van de begrippen vraag en aanbod.
  • Ik kan de rol van de ECB uitleggen in het bepalen van de hoogte van de rente.

Slide 26 - Tekstslide