SCC - La négation 2B

La négation
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

La négation

Slide 1 - Tekstslide

La négation - de ontkenning 
Je parle français.

niet/geen = ne .... pas
werkwoord = parle

'ne' komt voor het werkwoord.
'pas' komt achter het werkwoord.

Je ne parle pas français.


Slide 2 - Tekstslide

Maak de zin ontkennend:
Vous êtes en France.
A
Vous ne êtes pas en France.
B
Vous êtes en ne France pas.
C
Vous n'êtes pas en France.
D
Vous n'êtes en France pas.

Slide 3 - Quizvraag

Maak ontkennend:
Je regarde la télé.
A
Je regarde ne la télé pas.
B
Je ne regarde pas la télé.
C
Ne je pas regarde la télé.
D
je ne regarde la télé pas.

Slide 4 - Quizvraag

La négation - de ontkenning 
De ontkenningen:
niet, geen       = ne ...... pas
--> je ne travaille pas (= ik werk niet)

niet meer       = ne ...... plus
--> je ne travaille plus (= ik werk niet meer)
! als de vraag 'encore' bevat!

    


Slide 5 - Tekstslide

La négation - de ontkenning 
Je mange des frites ce soir.

-->  Je ne mange pas de frites ce soir.


Il fait du hockey.
--> Il ne fait plus de hockey. 


  • un, une des = 'de' na ontkenning

  • du, de la , de l' = 'de' na ontkenning

Slide 6 - Tekstslide

Uitzonderingen op deze regel van de ontkenning:

Na de volgende werkwoorden gebruiken we LE, LA, of LES, óók bij een ontkenning :
aimer (houden van), détester (een hekel hebben aan), adorer (gek zijn op)

Ik hou van fruit.                                J’aime les fruits.
Ik hou niet van fruit.                       Je n'aime pas les fruits.

Ik heb een heken aan herrie.      Je déteste le bruit.
Ik heb geen hekel aan herrie.     Je ne déteste pas le bruit.


Slide 7 - Tekstslide

Uitzonderingen op deze regel van de ontkenning:


Bij het werkwoord ÊTRE (zijn) verandert er niets bij de ontkenning:
Het is een boom.            C'est un arbre.
Het is geen boom.         Ce n'est pas un arbre.




Slide 8 - Tekstslide

Op welke plaats in de zin komen
de woordjes 'ne' en 'pas'?
A
Om het onderwerp heen.
B
Om het lijdend voorwerp heen.
C
Om de persoonsvorm heen.
D
Om het hele werkwoord heen.

Slide 9 - Quizvraag

Maak ontkennend:
Jullie zijn niet ziek.
A
Vous ne êtes pas malades.
B
Vous ne êtes plus malades.
C
Vous n'êtes plus malades.
D
Vous n'êtes pas malades.

Slide 10 - Quizvraag

Wij zijn niet meer ziek.
A
Nous sommes plus malades.
B
Nous ne sommes plus malades.
C
Nous ne sommes pas malades.
D
Nous ne plus sommes malades.

Slide 11 - Quizvraag

Ik eet geen vlees meer.
A
Je ne mange plus de viande.
B
Je ne mange pas de viande.
C
Je ne mange plus de la viande.
D
Je ne mange pas de la viande.

Slide 12 - Quizvraag

Ik hou niet van films.
A
Je n'aime pas des films.
B
Je ne aime pas des films.
C
Je n'aime pas les films.
D
Je ne aime pas les films.

Slide 13 - Quizvraag

Hoe zit het met:

c'est 

Slide 14 - Tekstslide

c'est in de ontkenning wordt:
A
c'est ne pas
B
c' n'est pas
C
ne c'est pas
D
ce n'est pas

Slide 15 - Quizvraag



Tu aimes le foot ?
A
Non, je aime pas le foot.
B
Non, je n'aime pas de foot.
C
Non, je ne aime pas le foot.
D
Non, je n'aime pas le foot.

Slide 16 - Quizvraag

Geef ontkennend antwoord:
Vous donnez un livre ?
A
Non, je ne donne pas de livre.
B
Non, je donne n'un livre pas.
C
Non, je ne donne pas un livre.
D
Non, ne je pas donne un livre.

Slide 17 - Quizvraag



Elle a une glace au chocolat ?
A
Non, elle n'a une glace au chocolat pas
B
Non, elle ne a pas de glace au chocolat
C
Non, elle n'a pas une glace au chocolat
D
Non, elle n'a pas de glace au chocolat

Slide 18 - Quizvraag

Geef ontkennend antwoord:
Tu fais du sport ?
A
Ne je fais pas du sport.
B
Je ne fais pas de sport.
C
Je fais ne sport pas.
D
Je fais ne pas de sport.

Slide 19 - Quizvraag

Maak de zin ontkennend:
Le prof est sympa.
A
Le ne prof est pas sympa.
B
Le prof ne pas sympa.
C
Le prof est pas sympa.
D
Le prof n'est pas sympa.

Slide 20 - Quizvraag

Maak de zin ontkennend,
gebruik het woord tussen haakjes.
Nous sommes en retard. (niet)

Slide 21 - Open vraag

Maak de zin ontkennend:
Elle est végétarienne. (niet meer)

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide