Rechtsstaat Deel I oefentoets
1 / 22
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
In Nederland is de rechtspraak opgedragen aan onafhankelijke rechters. Waarom moet een rechter onafhankelijk zijn? Noem twee redenen.
Slide 3 - Open vraag
Hoe wordt de onafhankelijkheid van rechters gewaarborgd? Noem twee manieren.
Slide 4 - Open vraag
I. Van de ne bis in idem-regel kan in bijzondere gevallen worden afgeweken als er sprake is van nieuw hard bewijs.
II. De ne bis in idem-regel voorkomt de behandeling in hoger beroep.
II. De ne bis in idem-regel voorkomt de behandeling in hoger beroep.
A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.
Slide 5 - Quizvraag
In Nederland zijn rechters onafhankelijk. Toch mogen zij niet zomaar de straffen opleggen die zíj zouden willen. Waarom mogen rechters een strafmaat niet helemaal zelf bepalen?
Slide 6 - Open vraag
De officier van justitie eiste een hogere straf dan de rechter uiteindelijk gaf.
De rechter kan afwijken van de eis van de officier van justitie omdat:
De rechter kan afwijken van de eis van de officier van justitie omdat:
A
rechters elke straf mogen geven die zij maar willen.
B
de twee verdachten ontkenden.
C
de officier van justitie onafhankelijk is.
D
de rechter onafhankelijk is.
Slide 7 - Quizvraag
Stelling: De officier van Justitie mag WEL / NIET beslissen of er een rechtszaak tegen een verdachte komt, omdat….
typ: wel / niet en omdat......
typ: wel / niet en omdat......
Slide 8 - Open vraag
Noem twee redenen voor een Officier van Justitie om over te gaan op seponeren.
Slide 9 - Open vraag
De verhouding tussen overheid en burgers staat centraal in het:
A
staatsrecht.
B
ondernemingsrecht.
C
bestuursrecht.
D
privaatrecht.
Slide 10 - Quizvraag
Een jongen verkoopt zijn scooter aan een klasgenoot, maar deze weigert daarna te betalen. Dit is een zaak voor het:
A
strafrecht.
B
burgerlijk recht.
C
staatsrecht.
D
bestuursrecht.
Slide 11 - Quizvraag
Stel, de tbs-regeling heeft niet het beoogde effect.
Welke macht binnen de trias politica beslist dan of deze regeling moet worden veranderd of afgeschaft?
Welke macht binnen de trias politica beslist dan of deze regeling moet worden veranderd of afgeschaft?
A
De wetgevende macht.
B
De uitvoerende macht.
C
De rechterlijke macht.
D
Volgens de ‘checks and balances’: de drie machten samen
Slide 12 - Quizvraag
De officier van justitie heeft onvoldoende bewijs gevonden tegen een inbreker. Hij zal vrijwel zeker:
A
de zaak seponeren.
B
een transactie voorstellen.
C
de verdachte vervolgen.
D
de zaak teruggeven aan de rechter.
Slide 13 - Quizvraag
Geef een voorbeeld van een klassiek grondrecht. Leg uit waarom dit een klassiek grondrecht is.
Slide 14 - Open vraag
Grondrechten kunnen botsen.
Als Tweede Kamerlid Geert wilders roept dat hij minder, minder, minder Marokanen wil, botsen de grondrechten Gelijkheidsbeginsel en Vrijheid van Meningsuiting. Hoe wordt bepaald welk grondrecht bepalend is?
Als Tweede Kamerlid Geert wilders roept dat hij minder, minder, minder Marokanen wil, botsen de grondrechten Gelijkheidsbeginsel en Vrijheid van Meningsuiting. Hoe wordt bepaald welk grondrecht bepalend is?
Slide 15 - Open vraag
Wilders moest voor de rechter verschijnen. Hoe is dat een uiting van de Trias Politica?
Slide 16 - Open vraag
In een totalitair regime roept een rechter: ik maak hier de regels! Hoe merk je aan de net-beschreven-situatie dat er in dat totalitair regime geen trias politica is?
Slide 17 - Open vraag
Als iemand wordt opgepakt door de politie is deze persoon verdacht van een misdrijf. Waarom is deze persoon verdacht, en nog niet schuldig?
Slide 18 - Open vraag
Sommige mensen vinden dat bij strafoplegging vooral de slachtoffers genoegdoening moeten krijgen. Welke doelen van straf spelen dan vooral een rol? Ligt je antwoord toe
Slide 19 - Open vraag
Na voetbalrellen neemt de politie tien supporters mee naar het bureau. Ze worden verdacht van geweldpleging en vernieling.
De politie mag de supporters:
I. een strafbeschikking uitvaardigen.
II. een transactie opleggen.
III. fouilleren.
De politie mag de supporters:
I. een strafbeschikking uitvaardigen.
II. een transactie opleggen.
III. fouilleren.
A
Alleen I is juist.
B
I en II zijn juist.
C
Alleen III is juist.
D
I, II en III zijn juist.
Slide 20 - Quizvraag
Welke van de beweringen is of zijn juist?
I. Als de officier van justitie een zaak seponeert, volgt er altijd een transactie.
II. De rechter bepaalt of er een rechtszaak tegen een verdachte komt.
I. Als de officier van justitie een zaak seponeert, volgt er altijd een transactie.
II. De rechter bepaalt of er een rechtszaak tegen een verdachte komt.
A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.
Slide 21 - Quizvraag
In welke zaak is er sprake van burgerlijk recht?
A
De provincie die opdracht geeft een nieuwe snelweg aan te leggen.
B
Een asielzoeker die zich in Nederland wil vestigen.
C
Het Ministerie van Justitie dat uit ontevredenheid weigert de nota van een leverancier van bedrijfskleding te betalen.
D
De afwijzing van een huursubsidieaanvraag.
