Lezen H4.3 herhaling

4.3 LEZEN
Pak voor je
- je Nederlands boek (deel B) op blz. 20
- een pen
- je laptop en ga naar Lessonup.app
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

4.3 LEZEN
Pak voor je
- je Nederlands boek (deel B) op blz. 20
- een pen
- je laptop en ga naar Lessonup.app

Slide 1 - Tekstslide

vandaag: 
HERHALEN WE
  • de tekstdoelen herkennen;
  • tekstsoorten herkennen;
  • over beeld en opmaak in een tekst;
  • wat het leespubliek van een tekst is.

Slide 2 - Tekstslide


Stel, je krijgt een uitnodiging voor een verjaardagsfeest. Wat is het tekstdoel van de uitnodiging?
A
amuseren
B
informeren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 3 - Quizvraag


Bij welke teksten is informeren het belangrijkste tekstdoel? (Meer antwoorden mogelijk)
A
een formulier om je op te geven voor een sportwedstrijd
B
een leestekst over de middeleeuwen in een schoolboek
C
de spelregels bij een nieuwe game

Slide 4 - Quizvraag

Bekijk onderstaand plaatje.

Slide 5 - Tekstslide


Wat voor tekst is dit?
A
een krantenbericht
B
een reclameposter
C
een informatiefolder
D
een gedicht

Slide 6 - Quizvraag


Wat is het belangrijkste tekstdoel
van deze tekst?
A
amuseren
B
informeren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 7 - Quizvraag

Wat wil de maker met deze tekst bereiken?

Slide 8 - Open vraag

Tekstsoorten

Slide 9 - Tekstslide

Beeld en opmaak
Een schrijver plaatst zijn tekst niet zomaar op een bladzijde of website. Hij houdt rekening met beeld en opmaak: de manier waarop de tekst is vormgegeven. Een ander woord voor beeld en opmaak samen = lay-out.

Bijvoorbeeld:
- de verdeling van de tekst over de bladzijde
- de keuze van de soort letters
- de keuze van de kleuren
- de keuze van de plaatjes bij de tekst 

Slide 10 - Tekstslide

Welke van de vier is GEEN voorbeeld van beeld en opmaak?
A
de keuze van de soort letters
B
de keuze van de kleuren
C
de verdeling van de tekst in alinea's
D
de verdeling van de tekst over de bladzijde

Slide 11 - Quizvraag

Beeld en opmaak
Veel bedrijven hebben een eigen manier van vormgeven. Ze hebben een eigen huisstijl, dat wil zeggen dat ze altijd dezelfde soort letter, kleuren en plaatjes gebruiken. Ze hebben ook een logo, een plaatje waaraan je het bedrijf kunt herkennen.

Het doel is dat een lezer door beeld en opmaak direct weet van welk bedrijf de informatie is.

Slide 12 - Tekstslide

Van welk bedrijf is dit het logo?
A
Burger King
B
KFC
C
MacDonald's
D
Febo

Slide 13 - Quizvraag

Leespubliek
Een schrijver schrijft zijn tekst voor een bepaalde groep lezers. Die noem je het leespubliek.

Hoe kom je te weten voor welk leespubliek een tekst is bedoeld? Let dan hierop:
• het soort plaatjes;
• de bron;
• het taalgebruik;
• het onderwerp;
• hoe de lezer wordt aangesproken: met u of jij.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Voor welk leespubliek is het tijdschrift
National Geographic Junior
geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden

Slide 16 - Quizvraag

Voor welk leespubliek is het tijdschrift
Girlz!
geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden

Slide 17 - Quizvraag

Voor welk leespubliek is het tijdschrift
Libelle
geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden

Slide 18 - Quizvraag

Signaalwoorden
In bijna elke tekst staan signaalwoorden
Signaalwoorden geven je een teken, zodat je weet wat woorden, zinnen of alinea's met elkaar te maken hebben. Dit noem je een tekstverband.
  • opsomming
  • tegenstelling
  • reden
  • voorbeeld

Slide 19 - Tekstslide

Opsomming
  • ook
  • verder
  • ten eerste, ten tweede, etc.
  • in de eerste plaats, in de tweede plaats, etc.
  • daarnaast
  • bovendien
  • en

  • vervolgens
  • ten slotte
  • als laatste
  • niet alleen … maar ook
  • zowel ... als
  • een ander argument
  • er is nog een reden waarom

Slide 20 - Tekstslide

tegenstelling
• maar
• echter
• toch
• niettemin, desalniettemin
• desondanks
• daarentegen
• aan de ene kant, aan de andere kant
• enerzijds
• anderzijds
• hoewel
• ofschoon
• integendeel
• daar staat tegenover
• behalve als
• weliswaar…. maar


Slide 21 - Tekstslide

voorbeeld
• bijvoorbeeld
• een voorbeeld
• zo
• ter illustratie
• dat wil zeggen
• zoals
• onder andere
• te denken valt aan
• je moet daarbij denken aan

Slide 22 - Tekstslide

reden
• omdat
• want
• namelijk
• daarom
• aangezien
• op grond van
• immers
• om die reden

Slide 23 - Tekstslide

TIP voor de signaalwoorden
LEER DE SIGNAALWOORDEN UIT JE HOOFD

Slide 24 - Tekstslide

Aan het werk
- Maak opdracht 1 t/m 7 en 12 t/m 15 online

Eerste 10 minuten doe je dit stil
timer
10:00

Slide 25 - Tekstslide