Verben Präsens arbeiten

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

(tegenwoordige tijd=das Präsens)

Het werkwoord in het Duits

Leerdoel: Je kunt werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen

Herhaling

1. Stam normale uitgang

2. Stam sis-klanken

3. Stam d/t en dubbele medeklinkers

Het werkwoord in het Duits

1

Het werkwoord in het Duits

fe e/st/t/en/t/en

2

Het werkwoord in het Duits

3

Het werkwoord in het Duits

ww op -men/-nen

ich            atm           e

du             atm    e    st

er/sie/es   atm    e     t

wir            atm           en

ihr             atm     e    t

sie/Sie      atm           en

UND JETZT .......

Was weißt du?

Welk ezelsbruggetje kan je gebruiken bij de normale vervoeging van een werkwoord.

Welke vorm is goed?

1. du heist
2. du heißt
3. du heisst
4. du heißst

Waarom krijgt du bij du heißt alleen een t?

1. Omdat de stam eindigt op een ß.
2. Omdat een ß geen sisklank is.
3. Omdat een ß een sis-klank is.
4. Omdat du altijd alleen een t als uitgang krijgt.

Welke vorm is goed?

1. er redent
2. er redt
3. er redest
4. er redet

Welke vorm is goed?

1. ihr zeichnet
2. ihr zeichnt
3. ihr zeichnent
4. ihr zeichenet

Ich finde, du findest, er/sie find ..

1. finden
2. findest
3. finde
4. findet

UND JETZT .......

Was habt ihr gelernt?

Wat ging goed?

Wat ging goed?