Verben Präsens

(tegenwoordige tijd=das Präsens
 en voltooid deelwoord =das Partizip)
Het werkwoord in het Duits
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

(tegenwoordige tijd=das Präsens
 en voltooid deelwoord =das Partizip)
Het werkwoord in het Duits

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel: Je kunt werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling
1. Stam normale uitgang
2. Stam sis-klanken
3. Stam d/t en dubbele medeklinkers
Het werkwoord in het Duits

Slide 3 - Tekstslide

1
Het werkwoord in het Duits
fe e/st/t/en/t/en

Slide 4 - Tekstslide

2
Het werkwoord in het Duits

Slide 5 - Tekstslide

3
Het werkwoord in het Duits
ww op -men/-nen
ich            atm           e
du             atm    e    st
er/sie/es   atm    e     t
wir            atm           en
ihr             atm     e    t
sie/Sie      atm           en

Slide 6 - Tekstslide

4
Het werkwoord in het Duits
Voltooid deelwoord Schema's

ge + STAM + t
ge + STAM + et

Geen ge- bij werkwoorden 
die beginnen met be-ver-er-ent-emp
die eindigen met -ieren

Slide 7 - Tekstslide

UND JETZT .......
Was weißt du?

Slide 8 - Tekstslide

Welk ezelsbruggetje kan je gebruiken bij de normale vervoeging van een werkwoord.

Slide 9 - Open vraag

Welke vorm is goed?
A
du heist
B
du heißt
C
du heisst
D
du heißst

Slide 10 - Quizvraag

Waarom krijgt du bij du heißt alleen een t?
A
Omdat de stam eindigt op een ß.
B
Omdat een ß geen sisklank is.
C
Omdat een ß een sis-klank is.
D
Omdat du altijd alleen een t als uitgang krijgt.

Slide 11 - Quizvraag

Welke klanken vallen onder een sis-klank?
A
s, z, sch
B
s, z, ß, ss
C
s, ß, sch
D
s, z, ß, ss, sch

Slide 12 - Quizvraag

Welke vorm is goed?
A
er redent
B
er redt
C
er redest
D
er redet

Slide 13 - Quizvraag

Welke vorm is goed?
A
ihr zeichnet
B
ihr zeichnt
C
ihr zeichnent
D
ihr zeichenet

Slide 14 - Quizvraag

Welke vorm is goed?
A
du hast geantwort
B
du hast antwortet
C
du hast geantwortent
D
du hast geantwortet

Slide 15 - Quizvraag

Bij een Stam op d/t m/n veranderen de volgende vormen:
A
du, er, sie, es, man, ihr
B
du, er, sie, es, wer
C
du, er, sie, es, man, wer, ihr
D
du, er, sie, es, ihr

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste verandering in de uitgangen bij de werkwoorden met een d/t m/n in de stam?
A
Er is geen verandering.
B
Je kunt feesttenten gebruiken.
C
Een extra e bij alle uitgangen.
D
Een extra e bij du, er-sie-es-man-wer en ihr.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste verandering bij het voltooid deelwoord bij de werkwoorden met een d/t m/n?
A
Er is geen verandering.
B
Er komt een extra e voor de t bij de uitgang.
C
Een extra e bij alle uitgangen.
D
Er komt geen ge- voor het werkwoord.

Slide 18 - Quizvraag

UND JETZT .......
Was habt ihr gelernt?

Slide 19 - Tekstslide

Wat ging goed?
timer
1:00

Slide 20 - Open vraag

Wat ging goed?
timer
1:00

Slide 21 - Open vraag