Voorbereiding op toets begrijpend lezen les 57-58-66-73-74
1 / 24
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
gwn kip met rijst
B
een spreekwoord
C
een uitdrukking en een spreekwoord
D
een uitdrukking
Slide 2 - Quizvraag
Wat is volgens jou een woordraadstrategie?
Slide 3 - Open vraag
Wat zijn argumenten?
Argumenten zijn ...
Argumenten zijn ...
A
Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
B
Een samenvatting van een betoog
C
Een onderbouwing van de reden waarom je iets doet of niet doet
D
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst
Slide 4 - Quizvraag
Argumenten herken je ook aan signaalwoorden. Wat is geen signaalwoord voor een argument?
A
immers
B
namelijk
C
omdat
D
dus
Slide 5 - Quizvraag
Wat zijn de 5 woordraadstrategiën?
Slide 6 - Open vraag
figuurlijk taalgebruik
letterlijk taalgebruik
Hij loopt met zijn hoofd in de wolken
Uit de stenen fontein spuit water
De koning reageert met een ijzeren vuist
Hij trok een zuur gezicht
Mijn zusje is erg zoet
Die koekjes smaken erg zoet
Slide 7 - Sleepvraag
Letterlijk taalgebruik
Figuurlijk taalgebruik
Je moet geen oude koeien uit de sloot halen.
De brandweer haalde de oude te water geraakte koe uit de sloot.
Slide 8 - Sleepvraag
figuurlijk taalgebruik
letterlijk taalgebruik
de tas is zwaar
de zware storm
Slide 9 - Sleepvraag
Letterlijk taal gebruik
Figuurlijk taalgebruik
Laura heeft een slecht zicht.
Laura is zo blind als een mol.
Jelmer is heel sterk.
Jelmer is zo sterk als een paard.
Slide 10 - Sleepvraag
Letterlijk taalgebruik
figuurlijk taalgebruik
Ik heb vlinders in mijn buik.
Ik heb vlinder op mijn hand.
Het paard slaat op hol.
Mijn hart slaat op hol.
Slide 11 - Sleepvraag
Wat is geen voorbeeld van figuurlijk taalgebruik
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven
Slide 12 - Quizvraag
wat is een argument
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt
Slide 13 - Quizvraag
Roken is ongezond
Roken stinkt
Roken is slecht voor je omdat je er een stinkende adem van krijgt
Mening
Feit
Argument
Slide 14 - Sleepvraag
Uitdrukkingen zijn figuurlijk taalgebruik.
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Wat doe je om de betrouwbaarheid van bronnen te beoordelen?
A
Kijken wie de schrijver van het stuk is
B
Bedenk wat het doel van de schrijver is
C
Is de site actueel?
D
Alledrie
Slide 16 - Quizvraag
Welke bronnen zijn betrouwbaar? Zet de bronnen in de juiste categorie.
Niet betrouwbaar
Betrouwbaar
Soms betrouwbaar, soms niet
www.broodjeaap.nl
NRC (een krant)
een tekst op Facebook
Quest (tijdschrift)
www.nos.nl
Privé (tijdschrift)
Slide 17 - Sleepvraag
Feit, mening of argument?
zin 1. ...............
zin 2. ................
zin 3. ..................
x
x
x
feit
mening
argument
Slide 18 - Sleepvraag
Wat is een woordraadstrategie?
A
woordenboek opzoeken
B
synoniem zoeken in de tekst
C
teruglezen
D
op google zoeken
Slide 19 - Quizvraag
Leg uit wat figuurlijk taalgebruik is.
Slide 20 - Open vraag
Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Dan schrijf je letters achter elkaar
B
Dan bedoel je precies wat je zegt
C
Dan teken je wat je bedoelt
D
Dan bedoel je iets anders dan wat je zegt
Slide 21 - Quizvraag
Datum is belangrijk bij bronnen.
A
waar
B
niet waar
Slide 22 - Quizvraag
Een mening ondersteun je met een argument.
Wat is een synoniem voor argument?
Wat is een synoniem voor argument?
A
Feit
B
Reden
C
Gevolg
D
Mening
Slide 23 - Quizvraag
Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk
