H2.1 Poëzie

Figuurlijk Taalgebruik
 H2.1 Poëzie
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Figuurlijk Taalgebruik
 H2.1 Poëzie

Slide 1 - Tekstslide

Devin
1. Ik haat vliegtuigen.
2. Ik heb een vliegtuig gevlogen.
3. Ik heb een eigen YouTube kanaal. 

Slide 2 - Tekstslide

Welke is niet waar?
A
Ik haat vliegtuigen.
B
Ik heb een vliegtuig gevlogen.
C
Ik heb een eigen YouTube kanaal.

Slide 3 - Quizvraag

In gedichten zegt de schrijver soms dingen die een beetje apart klinken. De schrijver zegt namelijk soms iets anders dan wat hij eigenlijk bedoelt. Dit noemen we figuurlijk taalgebruik.


Hoog in de lucht, 
graast een wolk. 

Slide 4 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik 
Sommige woorden kun je op twee manieren gebruiken: letterlijk en figuurlijk
Bij letterlijk taalgebruik bedoel je iets precies zoals je het zegt. 
Bij figuurlijk taalgebruik zeg je iets anders dan wat je eigenlijk bedoelt. Vaak beschrijf je iets met een beetje fantasie, het gebeurt namelijk niet echt, maar het helpt je om iets uit te leggen. 

Slide 5 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik (2)
L: De kapper zit met zijn handen in mijn haar. 
F: Ik zit met mijn handen in het haar. 

In het eerste voorbeeld bedoel je het precies zoals je het zegt. De kapper is met je haar bezig. Ik het tweede voorbeeld bedoel je iets anders: Je hebt een probleem en weet niet hoe je het moet oplossen. 

Slide 6 - Tekstslide

Is dit figuurlijk taalgebruik?
'Wat een boom van een kerel!'
A
Ja!
B
Nee!

Slide 7 - Quizvraag

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Dan schrijf je letters achter elkaar
B
Dan bedoel je precies wat je zegt
C
Dan teken je wat je bedoelt
D
Dan bedoel je iets anders dan wat je zegt

Slide 8 - Quizvraag

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 9 - Quizvraag

De toekomst lacht ons tegemoet.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 10 - Quizvraag

Ze kookt van woede.
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 11 - Quizvraag

Letterlijk taalgebruik
figuurlijk taalgebruik
Ik heb vlinders in mijn buik.
Ik heb vlinder op mijn hand.
Het paard slaat op hol.
Mijn hart slaat op hol.

Slide 12 - Sleepvraag

In spreekwoorden en uitdrukkingen komt veel figuurlijk taalgebruik voor,
in verhalen en poëzie niet.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van figuurlijk taalgebruik
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven

Slide 14 - Quizvraag

Het schilderij springt van het doek.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 15 - Quizvraag

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Er kwam geen kip in de winkel.
B
De winkel verkocht geen kip meer.

Slide 16 - Quizvraag

Aan de slag
H2.1 Poëzie 
Opdr. 2 t/m 4 (Pagina 80)

Huiswerk voor maandag

Slide 17 - Tekstslide