Taal blok 5 herhaling

Taal blok 5 herhaling
- woordenschat
- voltooide tijd / onvoltooide tijd
- afkortingen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taal blok 5 herhaling
- woordenschat
- voltooide tijd / onvoltooide tijd
- afkortingen

Slide 1 - Tekstslide

In de handel komen
betekent:
A
praten
B
om hulp vragen
C
verschijnen
D
overschrijven

Slide 2 - Quizvraag

Wat is chatten?
A
een ander woord voor downloaden
B
een ander woord voor katten
C
kletspraatjes
D
praten via Internet

Slide 3 - Quizvraag

Een synoniem is...
A
Het tegenovergestelde
B
Een argument
C
Een woord met dezelfde betekenis
D
Een rijmwoord

Slide 4 - Quizvraag

Wat is bijbehorend?
A
iets wat erbij hoort
B
een bijenkolonie
C
bijdehand
D
een dove

Slide 5 - Quizvraag

het communicatiemiddel

Slide 6 - Woordweb

Dit was de woordenschat!

Slide 7 - Tekstslide

Verleden tijd.
Een zin in de verleden tijd kan in de voltooide tijd staan.
De persoonsvorm is een vorm van hebben of zijn.
Er staat een voltooid deelwoord (verhuisd,gelopen,..) in de zin.
De hond heeft geblaft.

onvoltooide tijd: de persoonsvorm is 'gewoon' een werkwoord in de vt.      De hond blafte. 

Slide 8 - Tekstslide

De kat krabte zich achter zijn oor.
A
Voltooide tijd
B
Onvoltooide tijd

Slide 9 - Quizvraag

Heeft jouw moeder zich verslapen?
A
Voltooide tijd
B
Onvoltooide tijd

Slide 10 - Quizvraag

Ik ben naar Zweden op vakantie geweest.
A
Voltooide tijd
B
Onvoltooide tijd

Slide 11 - Quizvraag

Jullie geloofden mij meteen.
A
Voltooide tijd
B
Onvoltooide tijd

Slide 12 - Quizvraag

Schrijf het ww in de v.t. op: onvoltooide tijd
Ik roep

Slide 13 - Open vraag

Schrijf het ww in de v.t. op: onvoltooide tijd
Wij blijven

Slide 14 - Open vraag

Schrijf het ww in de v.t. op: voltooide tijd
Ik roep

Slide 15 - Open vraag

Schrijf het ww in de v.t. op: onvoltooide tijd
Wij kopen

Slide 16 - Open vraag

Afkortingen.
Afkortingen lees je voluit als je de betekenis kent. 
Afkortingen worden meestal van de eerste letters van de woorden gemaakt.

Slide 17 - Tekstslide

t.k.a.
A
te kort aangehaald
B
te koop aangeboden
C
te kort afgeknipt

Slide 18 - Quizvraag

i.v.m.
A
in verband met
B
in voorrang met
C
in voertuig met

Slide 19 - Quizvraag

tel.
A
tellen
B
totaal
C
telefoon

Slide 20 - Quizvraag

z.g.a.n.
A
zo goed als nieuw
B
zogenaamd
C
ze gaan aftellen naar

Slide 21 - Quizvraag