Een zin in de verleden tijd kan in de
voltooide tijd staan.
De persoonsvorm is een vorm van hebben of zijn.
Er staat een voltooid deelwoord (verhuisd,gelopen,..) in de zin.
De hond heeft geblaft.
onvoltooide tijd: de persoonsvorm is 'gewoon' een werkwoord in de vt. De hond blafte.