Havo 2: Ontkenning: uitleg en oefenen

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Objectifs

De Ontkenning

À la fin de la leçon ken/kun je:

--> de ontkenning herkennen in het Frans

--> de ontkenning toepassen in het Frans

De toepassing:

De regel is altijd de volgende:

Je zet 'ne' altijd voor de persoonsvorm,

'pas' zet je er altijd achter!

Bijvoorbeeld.

Je vais à l'école

Je ne vais pas à l'école.

De regel is altijd als volgt:

Je zet 'ne' altijd voor de persoonsvorm,

'rest van de ontkenning' zet je er altijd achter!

Bijvoorbeeld.

Je vais à l'école. Ik ga naar school.

Je ne vais pas à l'école. Ik ga niet naar school.

De ontkenning
let even op!

Wanneer het werkwoord begint met een klinker (a/e/i/o/u) of een h, dan verandert ne in n’.

Voorbeelden:

J’habite à Groningen. -->  Je n’habite pas à Groningen.

J’aime le français. -->  Je n’aime pas le français.

Andere ontkenningen

ne ... pas (niet of geen)

ne ... jamais (nooit)

ne ... plus (niet meer)

ne ... pas encore (nog niet)

ne ... rien (niets)

ne ... personne (niemand

Stappenplan ontkenning

Stap 1:  zoek de persoonsvorm

Stap 2: zet ne ervoor en rest ontkenning erachter.

Stap 3: controleer of je persoonsvorm begint met een klinker'/ stomme 'h, zo ja verander de ne in n'

Let op: c' ==> ce en j'==> wordt je

C'est joli ==> Ce n'est pas joli. 

Andere ontkenningen

ne ... jamais (nooit)

ne ... plus (niet meer)

ne ... pas encore (nog niet)

ne ... rien (niets)

ne ... personne (niemand

Twee praktische tips:

Tip 1: het vinden van de persoonsvorm.
Om de persoonsvorm te vinden: zoek naar:

- namen

- woorden als: je/tu/il/elle/on/nous/vous/ils/elles

De persoonsvorm staat hier altijd direct achter!

Tip 2: overzicht tijdens de toets.
Als je op het so/proefwerk de persoonsvorm onderstreept, maak je het voor jezelf overzichtelijk waar de ontkenning moet komen te staan.

Maak de volgende zin ontkennend.

Nous sommes au collège. (niet meer)

Maak de volgende zin ontkennend.

On travaille à la maison. (nooit)

Maak de volgende zin ontkennend.

Le prof parle anglais. (nog niet)

Maak de volgende zin ontkennend.

Il a oublié son agenda. (niets) 

Maak de volgende zin ontkennend.

J' habite à Zwolle. (niet)

Maak de volgende zin ontkennend.

C'est un fromage super! (niet)

Maak de volgende zin ontkennend.

Jacques a entendu la musique de Gims. (nooit)