Klas 1M - period 1

Period 1
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Period 1

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet ik kennen/ kunnen voor het proefwerk?

1M:
- words p. 19-21   N-E    E-N
- leerbladen p. 16-19:  
          - present simple:  ww of ww+s   (puntje 2)
          - comparing things: the + -est of the most (puntje 3)
          - dagen en maanden in het Engels  (puntje 4+5)
          - datums en tijden schrijven in het Engels (puntje 6+7)
          - prijzen schrijven in het Engels (puntje 8)

Slide 2 - Tekstslide

1. Present simple
A spelling
ow = I, you, we, they OF meer dan 1 persoon/dier/ding: ww
ow = he, she, it OF 1 persoon/dier/ding: ww+s
Example: The dog listens to the radio every day.
                   They talk a lot.
B Use
= wanneer je praat over dingen die vaak, altijd, nooit, soms gebeuren.
OF wanneer je praat over gevoelens/gedachtes

Slide 3 - Tekstslide

Een paar moeilijke gevallen wanneer je een -es moet toevoegen:
1. Werkwoorden die eindigen met een sis-klank 
- to kiss --> My girlfriend kisses me. 
- to catch --> He catches the ball. 
- to crash --> My brother crashes often with his sportsbike. 
- to fix --> The electrician fixes the lamp. 
Je ziet dat als het hele werkwoord eindigt met een sis-klank, dat je dan -es erachter plakt in de 3e persoon enkelvoud. 

2. Werkwoorden die eindigen op -o 
- to do --> My girlfriend does a lot of sports. 
- to go --> He goes to that party. 
Je ziet dat als het hele werkwoord eindigt op een -o, dat je dan ook -es erachter plakt in de 3e persoon enkelvoud.

Slide 4 - Tekstslide

Fill in the present simple:

He (like) you a lot.
A
like
B
likes

Slide 5 - Quizvraag

Fill in the present simple:

The dogs (hate) each other.
A
hate
B
hates

Slide 6 - Quizvraag

Fill in the present simple:
The boy and his father (go) to the park each day.
A
go
B
gos
C
goes

Slide 7 - Quizvraag

Fill in the present simple:
She (drive) to work every day.

Slide 8 - Open vraag

Fill in the present simple:
I (play) the piano.

Slide 9 - Open vraag

2. Comparing things or people: overtreffende trap
A kort woordje (1-2 lettergreep)
the +   woord+est
Examplegreat -> the greatest
Opgelet: eindigt je woord al op een -e, dan voeg je enkel -st toe.
Example: brave -> the bravest
B lang woordje (> 2 lettergreep)
the most + woord
Example: beautiful -> the most beautiful

Slide 10 - Tekstslide

She is (nice) girl I have ever met.

Slide 11 - Open vraag

He is (intelligent) kid in school.

Slide 12 - Open vraag

January
February
March
April
May
June
July
August
September
October
November
December
Monday
Tuesday
Wednesday
Thursday
Friday
Saturday
Sunday
Months
Days
Spring
Summer
Autumn
Winter
Seasons

Slide 13 - Tekstslide

3. Datums schrijven
dag, getal maand
Example: Tuesday, 14 March

4. Tijden schrijven
am = middernacht -> middag
pm = middag -> middernacht

5. prijzen schrijven
Je schrijft de munteenheid vóór het getal (evt. met punt).
Example: €3.20,  $6

Slide 14 - Tekstslide

Write down the date:
donderdag, 19 februari

Slide 15 - Open vraag

am or pm?

11u
A
am
B
pm

Slide 16 - Quizvraag

am or pm?

15u
A
am
B
pm

Slide 17 - Quizvraag

am or pm?

00.30
A
am
B
pm

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Link

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link