Bekende zuur-base indicatoren staan met omslagtrajecten in Binas 52A
Slide 20 - Tekstslide
Tommy wil de pH bepalen van een oplossing. Hij mengt in 4 reageerbuizen steeds een beetje oplossing met een indicator. Geef zo precies mogelijk aan tussen welke grenzen de pH van de oplossing ligt. Gebruik binas T52A.
timer
3:00
A
3,8 < pH < 5,5
B
3,8 < pH < 4,4
C
5,4 < pH < 5,5
D
4,4 < pH < 4,8
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Welk idee is goed?
A
laten we water toevoegen, dit zal het zuur neutraliseren
B
voeg een universele indicator toe. Als de kleur rood wordt, weten we dat het veilig is om op te ruimen
C
laten we een zwakker zuur toevoegen om het veiliger te maken
D
laten we een base aan het zuur toevoegen om deze te neutraliseren
Slide 23 - Quizvraag
Zuurbase reacties
Bij een reactie tussen een zuur en een base
geeft het zuur H+ af aan de base
Je herkent een zuurbase-reactie dus aan
het verplaatsen van H+ionen
Voorbeeld:
CH3COOH + OH- --> CH3COO- + HOH (=H2O)
Slide 24 - Tekstslide
Zijn de volgende reacties zuurbase reacties? 1.
2.
K2O(s)+H2O(l)−>2K+(aq)+2OH−(aq)
HF+CH3COO−−>F−+CH3COOH
A
alleen reactie 1
B
alleen reactie 2
C
ja, allebei
D
nee, geen van beide
Slide 25 - Quizvraag
uitleg
1. K2O (s) + H2O (l) -> 2 K+ (aq) + 2 OH- (aq)
Het O2- ion (base) neemt H+ op van H2O (zuur). Dit zie je omdat er na de pijl 2x OH- ontstaat
2. HF + CH3COO- (aq) -> F- + CH3COOH
CH3COO- (base) neemt H+ op van HF (zuur). Dit zie je omdat er na de pijl CH3COOH en F- ontstaat
Slide 26 - Tekstslide
Is de volgende reactie een zuurbase reactie?
Mg(s)+2H+(aq)−>Mg2+(aq)+H2(g)
A
ja
B
nee
Slide 27 - Quizvraag
uitleg
Mg (s) + 2 H+ (aq) -> Mg2+ (aq) + H2 (g)
Er komt in deze reactievergelijking wel H+ voor, maar dit ion verplaatst niet van het ene deeltje voor de pijl (zuur) naar het andere deeltje voor de pijl (base). Mg neemt dit H+ ion niet op.
TIP: je herkent zuurbase reacties snel als je de formules van de zuren en de basen uit je hoofd kent (leren!)
Slide 28 - Tekstslide
oefenen
Geef de vergelijking van de reactie die plaats vindt wanneer zoutzuur (een oplossing van het gas HCl) gemengd wordt met natronloog (een oplossing van het zout NaOH).
timer
2:00
Slide 29 - Tekstslide
instabiel zuur
H2CO3 is koolzuur. Dit zuur is niet stabiel en
valt uit elkaar. Welke twee stoffen ontstaan?
Slide 30 - Tekstslide
Met een overmaat azijnzuuroplossing wordt kalkaanslag (=calciumcarbonaat) in een waterkoker opgelost. Er komt daarbij een gas vrij. Geef de reactievergelijking.
timer
3:00
Slide 31 - Open vraag
H4.4 Herhaling rekenen aan oplossingen
Op de volgende dia's wordt het rekenen aan oplossingen herhaald.
Dit heb je nodig om aan titraties te kunnen rekenen
Vervolg uitleg: Wat in de les niet afkomt, is eigen werk voor de volgende les
Slide 32 - Tekstslide
H4.4 Molariteit
De notatie[formule] wordt gebruikt om de molariteit van een oplossing aan te geven.
Bijv.[H+]=0,10 M
Hier staat: de concentratie/molariteit van H+ ionen is 0,10 mol per liter oplossing.
Je zegt ook wel: de concentratie is 0,10 molair.
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Je lost 0,348 mol Na3PO4 op in 4,20 liter water. Geef eerst de oplosvergelijking van Na3PO4 en bereken dan [ Na+ ].
timer
3:00
Slide 35 - Open vraag
concentratie = mol / L
[A] = n / V dus
n = V x [A] en
V = n : [A]
Slide 36 - Tekstslide
Voorbeeld
gegeven: 5,0 mol NH3 wordt opgelost in 20 L water gevraagd: wat is de Molariteit van de oplossing
de molariteit is 5 mol / 20 L = 0,25 M
[A] = n / V dus
n = V x [A] en
V = n : [A]
Slide 37 - Tekstslide
Voorbeeld
gegeven: 0,25 M ammonia gevraagd: hoeveel mol NH3 is er opgelost in 200 mL ammonia
ammonia = NH3 opgelost in water 0,200 L x 0,25 M = 0,05 mol NH3 of 200 mL x 0,25 M = 50 mmol NH3 = 0,05 mol NH3
Slide 38 - Tekstslide
Je lost 1,30 mol keukenzout (NaCl) op in 6,0 liter water. Bereken de molariteit van de oplossing die ontstaat. Geef je antwoord in het juiste aantal significante cijfers
timer
2:00
Slide 39 - Open vraag
Bij een experiment is 8,65 mL gebruikt van een 0,200 M zwavelzuuroplossing.
Wat is de notatie van een zwavelzuuroplossing?
A
H2SO4(aq)
B
HSO4−(aq)+H3O+(aq)
C
SO42−(aq)+2H3O+(aq)
Slide 40 - Quizvraag
Bij een experiment is 8,65 mL gebruikt van een 0,200 M zwavelzuuroplossing. Bereken hoeveel mmol H3O+ (aq) aanwezig is in de oplossing.
(Tip: wanneer je rekent met kleine volumes (bijv mL) is het handig om 0,200 mol/L te lezen als 0,200 mmol /mL)
timer
3:00
Slide 41 - Open vraag
oefenen, oefenen, oefenen, .....
Na deze herhaling van H7.1 t/m H7.3 kun je zelf kijken of je het begrepen hebt. Goede oefenopgaven zijn:
indicatoren: opgave 8
zuren en basen: opgaven 10, 13, 22
zuurbase reacties: 29, 30, 31
NOVA online - Versterk jezelf
Slide 42 - Tekstslide
oefenen, oefenen, oefenen, .....
Na deze herhaling van H4.4 kun je zelf kijken of je het begrepen hebt. Goede oefenopgaven zijn:
opgave 27, 28, 29 en 30
NOVA online - Versterk jezelf
Slide 43 - Tekstslide
Huiswerk voor de volgende les
Leer de namen en formules van veel voorkomende zuren en basen op blz 11 van het 5 VWO boek.
Oefen onderwerpen die je nog lastig vindt met de aangegeven opgaven in deze LessonUp en/of op NOVA Online bij H4 en H7 met versterk jezelf (in de rechter kolom kan je onderdelen kiezen)