Vragen past simple onderbouw

Vragen maken
in de verleden tijd
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vragen maken
in de verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

         Vragen maken in de verleden tijd
In deze lessonup  ga je leren hoe je vragen maakt 
in de verleden tijd.

In de lessonup zitten ook een aantal oefeningen zodat
je meteen kunt nagaan of je het begrijpt.

Slide 2 - Tekstslide

         Vragen maken in de verleden tijd
Deze lessonup behandeld 2 manieren om vragen te maken.

       1: Zinnen met was of were 

       2: Zinnen met een ander werkwoord

Slide 3 - Tekstslide

         Zinnen met was of were 
Wanneer je een vraag wilt maken en er staat was of were in de zin, dan moet je was of were vooraan in de zin zetten.
De rest van de zin blijft hetzelfde.

She was at school.    -->    Was she at school?
Twan and Kenneth were on holiday to Mexico.
Were Twan and Kenneth on holiday to Mexico?

Slide 4 - Tekstslide

         Zinnen met was of were 
Omdat ik denk dat je dit niet zo moeilijk vindt gaan we dit 
meteen oefenen.

Je krijgt 5 oefenzinnen.

Let tijdens het typen op de spelling.

Slide 5 - Tekstslide

1/5: Bob was on holiday.

Slide 6 - Open vraag

2/5: You were in the park this morning.

Slide 7 - Open vraag

3/5: Sally was angry yesterday.

Slide 8 - Open vraag

4/5: Bob and John were singing this morning.

Slide 9 - Open vraag

5/5: It was a good day.

Slide 10 - Open vraag

         Zinnen met was of were 
Als het goed is kun je nu vragen maken met 
was en were  in de zin.

We gaan nu bekijken wat je moet doen als er 
een ander werkwoord in de zin staat.

Slide 11 - Tekstslide

         Zinnen met andere werkwoorden 
Helaas staat niet in alle Engelse zinnen was of were.

Als er een ander werkwoord staat dan moet je de vraag beginnen met did.

Daarna krijg je de rest van de zin, maar... moet je het werkwoord in de tegenwoordige tijd zetten.

Slide 12 - Tekstslide

         Zinnen met andere werkwoorden 
Hoe zet je een werkwoord in de tegenwoordige tijd?

Hiervoor zijn 2 manieren: 
1. Je haalt ed van het werkwoord af;
2. Je gebruikt het 1e rijtje van de sterke werkwoorden

Slide 13 - Tekstslide

         Zinnen met andere werkwoorden 
Hoe zet je een werkwoord in de tegenwoordige tijd?

Hiervoor zijn 2 manieren: 
1. Je haalt ed van het werkwoord af;   worked --> work
2. Je gebruikt het 1e rijtje van de onregelmatige werkwoorden.
      EN: gave --> give
      NL: gaf     --> geef

Slide 14 - Tekstslide

         Zinnen met andere werkwoorden 
Samengevat: 
Did vooraan + de rest van de zin met het werkwoord in de t.t..

The farmer worked hard. --> Did the farmer work hard? 

Bob kissed Annie.   --> Did Bob kiss Annie?

Slide 15 - Tekstslide

         Zinnen met andere werkwoorden 
Omdat dit wat lastiger is gaan we ook dit even oefenen.

Je krijgt 3 zinnen waarbij je de juiste vraag moet kiezen.
Daarna krijg je 2 zinnen waarbij je zelf de vraag moet maken.

Slide 16 - Tekstslide

1/5: Bob worked hard.
A
Bob worked hard?
B
Worked Bob hard?
C
Did bob work hard?
D
Did Bob worked hard?

Slide 17 - Quizvraag

2/5: She talked about him.
A
Did she talk about him?
B
Did she talked about him?
C
Talked she about him?
D
She talked about him?

Slide 18 - Quizvraag

3/5: They played football this morning.
A
Played they football this morning?
B
Football they played this morning?
C
Footballed they this morning?
D
Did they play football this morning?

Slide 19 - Quizvraag

4/5: It rained a lot.

Slide 20 - Open vraag

5/5: My brother helped me.

Slide 21 - Open vraag

         Zinnen met andere werkwoorden 
Hopelijk begrijp je nu hoe je vragen maakt met andere werkwoorden in de verleden tijd.

Slide 22 - Tekstslide

         Vragen maken in de verleden tijd
Korte samenvatting:
Staat er was, were of had got in de zin? 
Zet die vooraan, rest van de zin blijft hetzelfde.

Staat er een ander werkwoord in de zin?
Did vooraan in de zin, rest van de zin hetzelfde maar het werkwoord veranderd in de tegenwoordige tijd.

Slide 23 - Tekstslide

Ik kan een vraag maken in
de past simple.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll