Paragraaf 1.3 deel 1 (bordjes)

Welkom
3 vwo ECONOMIE  ||  2024-2025
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Welkom
3 vwo ECONOMIE  ||  2024-2025

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht 19
A. Inkomen uit arbeid (oppassen) en overdrachtsinkomen (zakgeld en kleedgeld).
B. Zakgeld per maand: € 5 × 52 ÷ 12 = € 21,67
Totale inkomen: € 21,67 + € 50 + € 25 = € 96,67 per maand
C. Zie volgende.
D. € 96,67 – € 133,83 = € – 37,16. Dit is een begrotingstekort, want de uitgaven zijn groter dan de inkomsten.

Slide 2 - Tekstslide

19C

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 20
A. € 317,77 + € 261,70 = € 579,47
€ 579,47 × 4 ÷ 52 = € 44,57
B. Een ouder kind kost meer aan bijvoorbeeld eten, uitgaan, telefoon en kleding.
C. (6 × 4 × 261,70) + (6 × 4 × 317,77) + (6 × 4 × 373,85) = € 22.879,68

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 21
€ 45 per maand is € 10,38 per week (€ 45 × 12 ÷ 52). Dit is minder dan € 10,50 per week. Je krijgt dus liever € 10,50 per week, dat is meer dan € 45 per maand. (Je mag natuurlijk ook zeggen dat € 10,50 per week € 45,50 per maand is, en dat is meer dan € 45 per maand).

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 22

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 23
A. 



B. Bijvoorbeeld: cadeautjes, geld reserveren voor nieuwe auto, vakantie.
C. Bijvoorbeeld: elke maand € 255 op een spaarrekening zetten.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 24
A. Je betaalt elke maand een vast bedrag aan energiekosten (vaste lasten). Dit bedrag is een gemiddeld bedrag dat berekend wordt door de jaarkosten te delen door 12.

B. De energiekosten gaan omhoog per maand, daardoor nemen de vaste lasten toe. De uitgaven gaan omhoog. Dit betekent dat er een begrotingstekort kan ontstaan.


Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 24
C. Door minder uit te geven aan andere dingen, door te bezuinigen. Bijvoorbeeld op de dagelijkse uitgaven of door minder geld te reserveren. Ook zou familie Van Dijk kunnen zoeken naar mogelijkheden om de inkomsten te vergroten. Bijvoorbeeld door meer te gaan werken.
D. De uitgaven voor elektriciteit zullen afnemen. Hierdoor zullen de totale uitgaven dalen. Het inkomen blijft gelijk. We zal de familie een forse incidentele uitgave hebben voor de aanschaf van de zonnepanelen, maar dat heeft geen effect op de begroting (maar wel op de spaarpot van de familie).


Slide 9 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Hoe een budgetlijn inzicht geeft in de keuzes die je kunt maken. 
  • Hoe je een budgetlijn tekent in een grafiek. 

Slide 10 - Tekstslide

De budgetlijn
Budgetlijn
Een budgetlijn kan helpen bij het maken van een keuze tussen twee producten bij een gegeven inkomen. 

Slide 11 - Tekstslide

De budgetlijn
Je kunt dit laten zien a.d.h.v. een budgetlijn:
Budget = 18 euro.
Broodje = 4,50
Saucijzen = 3 euro 





Slide 12 - Tekstslide

Budgetlijn 
Een budgetlijn kan helpen bij het maken van een keuze tussen twee producten bij een gegeven inkomen.
Een budgetlijn teken je met behulp van de volgende formule:

 

Slide 13 - Tekstslide

Stappenplan budgetlijn
1. Teken assenstelsel product A op y-as, product B op x-as. 
2. Bereken hoeveel je kunt kopen van product A, als je B niet koopt.
3. Bereken hoeveel je kunt kopen van product B, als je A niet koopt.
4. Teken de punten van 2 en 3 in de grafiek. Snijpunten as. 
5. Trek een lijn tussen de punten.

Slide 14 - Tekstslide

Schets de budgetlijn
Beltegoed = 5 euro. 
Bellen = 0,05 per minuut. 
Sms'en kost 0,02 per bericht. 

Belminuten op de y-as.
Sms op de x-as. 

Slide 15 - Tekstslide

Budgetlijn boek
Beltegoed = 5 euro. 
Bellen = 0,05 per minuut. 
Sms'en kost 0,02 per bericht. 

5 : 0,05 = 100 belminuten maximaal.
5 : 0,02 = 250 sms'jes maximaal.

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld boek
Beltegoed = 5 euro. 
Bellen = 0,05 per minuut. 
Sms'en kost 0,02 per bericht. 
5 = 0,05x + 0,02y
Als je 1 uur belt, hoeveel sms'jes kun je nog sturen?
5 = 0,05 x 60 + 0,02 y --> 5 = 3 + 0,02y --> 2 = 0,02y --> y = 100
100 sms'jes kun je nog sturen. 

Slide 17 - Tekstslide

Wat is een budgetlijn?
A
Lijn die aangeeft hoeveel je binnen je budget kan uitgeven.
B
Lijn die aangeeft hoeveel budget je hebt.
C
Lijn die aangeeft hoeveel je van een product kunt kopen binnen je budget bij keuze uit twee producten.
D
Lijn die aangeeft hoeveel je van een product kunt kopen binnen je budget bij keuze uit minimaal twee producten.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de juiste formule
van de budgetlijn?
A
12 = 4 MS + 6 CT
B
14 = 3 MS + 2 CT
C
12 = 3 MS + 2 CT
D
12 = 2 MS + 4 CT

Slide 19 - Quizvraag

Aan het werk
Maken 25 t/m 29
Ken je de leerdoelen?

Slide 20 - Tekstslide