2TL2 7 februari

WELKOM
3 Kader
Welkom 2TL2

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

WELKOM
3 Kader
Welkom 2TL2

Slide 1 - Tekstslide

     Let op je plek

Slide 2 - Tekstslide

 De les start over twee minuten !
- Mobiel in de bak
- Boek, laptop, pen en schrift op  
   tafel
- Tas van de tafel
- Eigen naam in LessonUp
- Iedereen doet mee

timer
2:00

Slide 3 - Tekstslide

Programma van de les 2TL2

Programma:

  • Aanwezigheid
  • Gedicht van de dag
  • Inhalen toets
  • Toets Lezen donderdag
  • Herhaling taalverzorging
Lesdoel:
Weten hoe je het lijdend voorwerp in een zin kan vinden
Voorbereiden op toets Lezen

Slide 4 - Tekstslide

Allereerst...
Is iedereen aanwezig?

Slide 5 - Tekstslide

Gedicht van de dag

Slide 6 - Tekstslide

Inhalen toets woordenschat
Woordenschat H3 en H4
Donderdag 3 februari negende uur
Nieuwe datum
Woordenlijsten zijn verstuurd in Magister

Slide 7 - Tekstslide

Toets aanstaande maandag
Lezen H3 en H4

Slide 8 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Taalverzorging Grammatica
Over het lijdend voorwerp

Bladzijde 80

Slide 9 - Tekstslide

START


- weet je hoe je het lijdend voorwerp van een zin kunt vinden?

- je weet al hoe je de  de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp van een zin kan vinden


taalverzorging

Slide 10 - Tekstslide

Lijdend voorwerp vinden:
1. Noteer onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
2. Stel de vraag Wat (soms: Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.




Let op: het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (aan, achter, bij, in, langs, met, naast, onder, op, over, voor enzovoorts).

Slide 11 - Tekstslide

ZINSDELEN

De meeste zinnen bevatten een persoonsvorm, een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp.


Veel zinnen hebben ook een lijdend voorwerp.

Met het lijdend voorwerp gebeurt iets,

het 'ondergaat' wat in het gezegde staat.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld:
– Deze maand / heeft / Daniël / zakgeldverhoging / gekregen.
1. ow: Daniël – wg: heeft gekregen
2. Vraag: Wat heeft Daniël gekregen?

Antwoord: zakgeldverhoging; dus: lv = zakgeldverhoging

Slide 13 - Tekstslide

Huiswerk
Maak opdracht:

1 t/m 5
Hoofdstuk 3
Taalverzorging Grammatica over het lijdend voorwerp
In het boek bladzijde 80 en 81

Slide 14 - Tekstslide

Tot de volgende keer!

Slide 15 - Tekstslide