Groep 8 van meneer Vogel bestaat voor 1/3 deel uit jongens. Er zijn 18 meisjes, hoeveel jongens telt deze groep?
A
27
B
6
C
12
D
9
1 / 17
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsBasisschoolGroep 8
In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen.
Onderdelen in deze les
Groep 8 van meneer Vogel bestaat voor 1/3 deel uit jongens. Er zijn 18 meisjes, hoeveel jongens telt deze groep?
A
27
B
6
C
12
D
9
Slide 1 - Quizvraag
Welk zinsdeel is 'De kinderen' in de volgende zin?
De kinderen gaan om 20.00 uur naar bed.
A
Persoonsvorm
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwep
D
Onderwerp
Slide 2 - Quizvraag
In welke zin is (één van de) het werkwoord fout gespeld.
A
De kinderen verstopten zich in de kelder.
B
Het hek werdt gisteren verplaatst
C
We hebben ons helemaal in hem vergist.
D
Wil jij mijn nek even masseren?
Slide 3 - Quizvraag
Maak een goede zin met d volgende twee woorden. Pond (gewicht) en pont (veerboot)
Slide 4 - Open vraag
Een bus vertrek 's morgens om 07.58 uur uit Assen. Om 10.07 uur rust de buschauffeur 15 minuten. Om 12.17 uur is de bus terug in Assen. Hoe lang is de bus onderweg geweest?
A
2 uur en 25 min
B
4 uur en 19 min
C
4 uur en 4 min
D
2 uur en 24 min
Slide 5 - Quizvraag
Welk zinsdeel is 'wordt afgebroken' in de volgende zin?
Onze school wordt binnenkort afgebroken.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwep
D
Onderwerp
Slide 6 - Quizvraag
In welke zin is (één van de) het werkwoord fout gespeld.
A
De hoofdwond bloede erg
B
Die grote jongen bluft altijd zo.
C
Ik heb hem beterschap gewenst
D
Sanne gleed uit in de sneeuw.
Slide 7 - Quizvraag
Peter koopt 6 bananen. Hij betaalt met een briefje van 10 euro. Hij krijgt € 7,90 terug. Hoeveel kost 1 banaan?
A
€2,10
B
€0,27
C
€0,62
D
€0,35
Slide 8 - Quizvraag
Welk woord hoort niet in het rijtje thuis?
A
piloot
B
politieagent
C
feestvarken
D
hoogleraar
Slide 9 - Quizvraag
Een apotheker vult medicijnflesjes van 150 cc (cm3). Voor het vullen gebruikt hij een voorraadfles waarin 2,25 liter zit. Hoeveel flesjes kan de apotheker hiermee vullen?
A
66
B
15
C
22,5
D
1,5
Slide 10 - Quizvraag
Welk zinsdeel is 'een tentoonstelling' in de volgende zin? De prins opende gisteren een tentoonstelling in onze stad.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwep
D
Onderwerp
Slide 11 - Quizvraag
In welke zin is (één van de) het werkwoord fout gespeld.
A
De gesmolten chocola plakt aan mijn vingers
B
Gisteren is mijn broer met zijn fiets in de sloot beland.
C
Mijn hart bonsde als een gek toen Marek naar mij keek.
D
Misha praate wel een half uur met haar oma aan de telefoon.
Slide 12 - Quizvraag
Welk woord hoort niet in het rijtje thuis?
A
Muts
B
Helm
C
Sjaal
D
Hoofddoek
Slide 13 - Quizvraag
Tine zit op zwemles. Dat kost €2,50 per les. Ze zwemt 2 keer per week. Hoeveel kost de zwemles haar in een kwartaal?
A
€65,-
B
€56,-
C
€32,50
D
€6,50
Slide 14 - Quizvraag
Geef aan welke woordsoort 'leren' in de volgende zin is: Jouw leren jasje ligt nog op de kruk in de keuken.
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Werkwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijwoord
Slide 15 - Quizvraag
Vul de goede vorm van het werkwoord 'beloven' in
Hij geloofde zijn moeder over de ....... snoepjes die hij na alle hulp zou krijgen.
A
beloofte
B
beloofde
C
belooften
D
beloofdde
Slide 16 - Quizvraag
De afstand tussen A en B is 18 km. Als de schaal van de landkaart 1 : 1.500.000 is, hoeveel cm is dan de afstand op de kaart?