Tegenwoordige tijd en persoonsvormen

Tegenwoordige tijd en persoonsvormen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Tegenwoordige tijd en persoonsvormen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van de les kun je een zin maken in de tegenwoordige tijd met een gegeven werkwoord en nieuwe persoonsvormen in de zin plaatsen en de persoonsvormen correct spellen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide geeft de leerdoelen van de les weer. Bespreek dit met de studenten en zorg dat ze weten wat er van hen wordt verwacht.
Wat weet je al over de tegenwoordige tijd en persoonsvormen?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de tegenwoordige tijd?
De tegenwoordige tijd gebruik je om aan te geven dat iets nu gebeurt of altijd gebeurt. Bijvoorbeeld: Ik loop naar school.

Slide 4 - Tekstslide

Vertel de studenten dat de tegenwoordige tijd wordt gebruikt om aan te geven dat iets nu gebeurt of altijd gebeurt. Geef een voorbeeld en laat de studenten zelf ook voorbeelden bedenken.
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd hebben verschillende uitgangen: ik loop, jij loopt, hij/zij/het loopt, wij/jullie/zij lopen.

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit dat werkwoorden in de tegenwoordige tijd verschillende uitgangen hebben afhankelijk van de persoon. Laat de studenten oefenen met het vervoegen van werkwoorden.
Opdracht 1
Maak een zin in de tegenwoordige tijd met het gegeven werkwoord. Bijvoorbeeld: Hij __________ (lopen).

Slide 6 - Tekstslide

Geef de studenten de opdracht om een zin te maken in de tegenwoordige tijd met het gegeven werkwoord. Laat de studenten de zinnen voorlezen en corrigeer waar nodig.
fietsen

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

zwemmen

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

voetballen

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn persoonsvormen?
De persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat aangeeft wie of wat iets doet. Bijvoorbeeld: Ik loop naar school.

Slide 10 - Tekstslide

Leg uit dat de persoonsvorm het werkwoord in de zin is dat aangeeft wie of wat iets doet. Geef voorbeelden en laat de studenten zelf ook voorbeelden bedenken.
Hoe vind je de persoonsvorm?
A
De zin in een andere tijd zetten
B
De zin in het Engels zetten
C
De zin achterstevoren maken

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 2
Plaats een nieuwe persoonsvorm in de zin. Bijvoorbeeld: Hij loopt naar school. Zij _______ naar huis.
Dus je gebruikt niet twee keer hetzelfde werkwoord, bedenk iets nieuws! 

Slide 12 - Tekstslide

Geef de studenten de opdracht om een nieuwe persoonsvorm in de zin te plaatsen. Laat de studenten de zinnen voorlezen en corrigeer waar nodig.
Sam rent naar huis. Fabienne _____ naar huis.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvormen correct spellen
Het is belangrijk om persoonsvormen correct te spellen. Bijvoorbeeld: Ik loop, niet ik loopt.

Slide 14 - Tekstslide

Leg uit dat het belangrijk is om persoonsvormen correct te spellen. Geef voorbeelden en laat de studenten oefenen met het correct spellen van persoonsvormen.

Slide 15 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Lopen
Stam van het werkwoord bepalen: Het werkwoord is 'lopen'. Om de stam te vinden, haal je 'en' van het werkwoord af. Dus 'lopen' wordt 'loop'.

Persoonsvorm bepalen: Nu kijken we naar de persoonsvorm van het werkwoord. Dit is de vorm van het werkwoord die verandert afhankelijk van wie de actie uitvoert (ik, jij, u, hij, zij, het, wij, jullie, zij).

Als de persoonsvorm 'ik' is, gebruiken we gewoon de stam. Dus 'ik loop'.
Als de persoonsvorm 'jij', 'u', 'hij', 'zij' of 'het' is, dan voegen we een 't' toe aan de stam van het werkwoord (behalve als de zin eindigt op 'jij' of 'u', dan blijft de stam zonder 't'). Dus 'jij loopt', 'u loopt', 'hij loopt', 'zij loopt', 'het loopt'. Maar: 'Loop jij?' en 'Loopt u?'
Als de persoonsvorm 'wij', 'jullie' of 'zij' (meervoud) is, dan gebruiken we het hele werkwoord. Dus 'wij lopen', 'jullie lopen', 'zij lopen'.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 3
Schrijf de persoonsvormen in de zin op en controleer of ze correct zijn gespeld. Bijvoorbeeld: Ik loop naar school.

Slide 17 - Tekstslide

Geef de studenten de opdracht om de persoonsvormen in de zin op te schrijven en te controleren of ze correct zijn gespeld. Laat de studenten de zinnen voorlezen en corrigeer waar nodig.
Voorbeeldzinnen
"Mijn moeder kookt vanavond pasta voor het avondeten." 
"Ze vind haar nieuwe school echt leuk." 
"Ik en mijn vrienden gaat naar de bioscoop vanavond." 
"De leraar legt de lesstof duidelijk uit."
"De voetballers speelt morgen een belangrijke wedstrijd." 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden
"Mijn moeder kookt vanavond pasta voor het avondeten." (Correct)
"Ze vindt haar nieuwe school echt leuk." (Fout - Het zou "vindt" moeten zijn)
"Ik en mijn vrienden gaat naar de bioscoop vanavond." (Fout - Het zou "gaan" moeten zijn)
"De leraar legt de lesstof duidelijk uit." (Correct)
"De voetballers speelt morgen een belangrijke wedstrijd." (Fout - Het zou "spelen" moeten zijn)

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veel voorkomende persoonsvormfouten
Veel voorkomende persoonsvormfouten zijn: ik loopt, hij loop, wij loopt. Let hier goed op!

Slide 20 - Tekstslide

Besprek veel voorkomende persoonsvormfouten en leg uit waarom deze fouten worden gemaakt. Laat de studenten oefenen met het herkennen en corrigeren van deze fouten.
Opdracht 4
Verbeter de persoonsvormfouten in de zin. 

"Het regen buiten, dus ik neem mijn paraplu mee."
"Hij weet het antwoord niet, dus hij vraag het aan de leraar."
"Wij woont in een groot huis."
"Jij loopt snel, maar ik rent sneller."
"Mijn vader werk in een fabriek."
"De hond blaf naar de postbode."
"Ik vindt dat boek echt leuk."
"Mijn broer en ik gaat altijd samen naar school."
"Mijn moeder kookt altijd lekker eten, maar vandaag kook ik."
"Zij speel voetbal in het schoolteam."

Slide 21 - Tekstslide

Geef de studenten de opdracht om persoonsvormfouten in de zin te verbeteren. Laat de studenten de zinnen voorlezen en corrigeer waar nodig.
Antwoorden
"De hond blaf naar de postbode." -> "De hond blaft naar de postbode."
"Ik vindt dat boek echt leuk." -> "Ik vind dat boek echt leuk."
"Mijn broer en ik gaat altijd samen naar school." -> "Mijn broer en ik gaan altijd samen naar school."
"Mijn moeder kookt altijd lekker eten, maar vandaag kook ik." -> "Mijn moeder kookt altijd lekker eten, maar vandaag kook ik."
"Zij speel voetbal in het schoolteam." -> "Zij speelt voetbal in het schoolteam."
"Het regen buiten, dus ik neem mijn paraplu mee." -> "Het regent buiten, dus ik neem mijn paraplu mee."
"Hij weet het antwoord niet, dus hij vraag het aan de leraar." -> "Hij weet het antwoord niet, dus hij vraagt het aan de leraar."
"Wij woont in een groot huis." -> "Wij wonen in een groot huis."
"Jij loopt snel, maar ik rent sneller." -> "Jij loopt snel, maar ik ren sneller."
"Mijn vader werk in een fabriek." -> "Mijn vader werkt in een fabriek."

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenvatting
Je hebt nu geleerd hoe je een zin maakt in de tegenwoordige tijd met een gegeven werkwoord en nieuwe persoonsvormen in de zin plaatst. Ook weet je hoe je persoonsvormen in de tegenwoordige tijd correct spelt.

Slide 23 - Tekstslide

Vat de belangrijkste punten van de les samen. Laat de studenten vragen stellen als er nog iets onduidelijk is.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 24 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 25 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 26 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.