Les 6 Verkleinwoordjes paragraaf 6

Planning:
Boekenpitch
Nieuwe stof
Aan de slag
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Planning:
Boekenpitch
Nieuwe stof
Aan de slag

Slide 1 - Tekstslide

Verkleinwoordjes
C7 paragraaf 6

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Verkleinwoorden
Verkleinwoorden zijn de 'kleine' vorm van zelfstandig naamwoorden. In de Nederlandse taal worden erg vaak verkleinwoordjes gebruikt.


Slide 4 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Verkleinwoorden maak je meestal door het achtervoegsel -je achter een zelfstandig naamwoord te plakken.

huis – huisje
stok – stokje.

Slide 5 - Tekstslide

-ing
Woorden die eindigen op -ing, krijgen vaak de eindletters etje of nkje

Voorbeelden:  
ding – dingetje                       ketting – kettinkje
                  



Slide 6 - Tekstslide

-m
Woorden die eindigen op -m, krijgen meestal -pje erbij.
Soms kan het zo zijn dat ze een -metje krijgen. 

Voorbeelden:
boom – boompje                                         
stem – stemmetje

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van kat?

Slide 8 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van beweging?

Slide 9 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van wandeling?

Slide 10 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van droom?

Slide 11 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van museum?

Slide 12 - Open vraag

korte klinker
Woorden met een korte klinker, krijgen vaak een dubbele medeklinker.

Voorbeelden:
ster – sterretje                          zon – zonnetje
kip – kippetje

Slide 13 - Tekstslide

-a, -o, -u & -é
Woorden die eindigen op a, o, u of é krijgen meestal een extra klinker erbij.

Voorbeelden:
auto - autootje                             opa - opaatje
café - cafeetje                              menu – menuutje


Slide 14 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van rug?

Slide 15 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van pen?

Slide 16 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van cola?

Slide 17 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van radio?

Slide 18 - Open vraag

-y 
Woorden die eindigen op een -y, schrijf je met een apostrof.

Voorbeelden:
baby - babytje
jury - jurytje

Slide 19 - Tekstslide

-i
Woorden die eindigen op -i krijgen -ie.

voorbeelden:
Taxi - taxietje
Ski- skietje

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van hobby?

Slide 21 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van bikini?

Slide 22 - Open vraag

Aan de slag
blz. 228 opdrachten 1 t/m 4

Slide 23 - Tekstslide