In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Getallen, woordtekens en interpunctie
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoelen
Aan het einde van de les weet je wanneer je getallen in letters of cijfers schrijft
Aan het einde van de les weet je welke woordtekens er zijn en kun je deze juist gebruiken
Aan het eind van de les kun je interpunctie juist toepassen
Slide 3 - Tekstslide
Interpunctie: punt
Een punt schrijf je aan het einde van een zin.
Bijvoorbeeld:
Het is vandaag een zonnige dag.
Slide 4 - Tekstslide
Interpunctie: vraagteken
Een vraagteken schrijf je aan het einde van een vraagzin.
Bijvoorbeeld:
Weet jij wat voor weer het vandaag wordt?
"Weet jij of het regent?", vroeg de man.
Slide 5 - Tekstslide
Interpunctie: uitroepteken
Een uitroepteken drukt een uitroep of een bevel uit.
Bijvoorbeeld:
Daar is eindelijk de zon!
Pas op!
Slide 6 - Tekstslide
Interpunctie: komma
Een komma schrijf je als er een korte pauze in je zin ligt, je hoort deze pauze vaak als je een zin rustig uitspreekt.
In de volgende gevallen schrijf je een komma:
1. Tussen twee gezegdes
Doordat het gisteren regende, is het buiten nat.
2. Bij een opsomming:
Ik weet niet of het gaat regenen, sneeuwen, hagelen of ijzelen.
3. Voor voegwoorden:
Gisteren regende het, maar nu is het weer droog.
Slide 7 - Tekstslide
Interpunctie: komma
4. Voor en na een bijstelling. Een bijstelling is een zin die iets zegt over het woord dat ervoor staat.
Mijn buurman, een Poolse man, staat buiten in de regen.
5. Voor- of nadat iemand wordt aangesproken en voor of na woorden als ach en hè.
Lisa, ben jij ook aan het genieten van de zon?
Waarom klaag je zo over de regen, Lisa?
Lekker weer vandaag, hè?
Slide 8 - Tekstslide
Interpunctie: dubbele punt
Ook de dubbele punt geeft aan dat je even moet pauzeren in de zin. Je gebruikt de dubbele punt in drie gevallen.
1. Voor een opsomming.
Het weer was vandaag erg wisselend: regen, sneeuw en ijzel.
2. Voor een citaat.
Eva zei: "Dat vind ik een goed idee."
3. Voor een verklarende of toelichtende opmerking.
Ik heb het erg koud: het regende toen ik op de fiets zat.
Slide 9 - Tekstslide
Interpunctie: puntkomma
De puntkomma kun je vervangen door een punt, maar niet door een komma. Je kiest een puntkomma in plaats van een punt, omdat de zinnen veel met elkaar te maken hebben.
Bijvoorbeeld:
Door corona hebben leerlingen een bijzondere middelbare schooltijd gehad; het was erg apart dat het Centraal Eindexamen ontbrak.
Slide 10 - Tekstslide
Interpunctie: puntkomma
Je kunt ook een puntkomma gebruiken bij opsommingen waarbij de zin doorloopt, maar wel elk deel van de zin op een nieuwe regel komt te staan.
Bijvoorbeeld:
Jullie moeten veel weten over interpunctie, omdat:
een tekst zonder interpunctie moeilijk te lezen is;
de betekenis van een zin zonder goede interpunctie kan veranderen;
dit erg belangrijk is voor jullie examen.
Let op: bij het laatste deel van de opsomming gebruik je een punt.
Slide 11 - Tekstslide
Wat is goed?
A
Ik riep luid: "Dat gaan we niet doen!"
B
Ik riep luid; "Dat gaan we niet doen!"
Slide 12 - Quizvraag
Wat is juist?
A
Hij haalde goede cijfers: een zeven; een acht en een negen.
B
Hij haalde goede cijfers: een zeven, een acht en een negen.
Slide 13 - Quizvraag
Getallen
Er zijn geen vaste regels wanneer je getallen in cijfers schrijft en wanneer in letters.
De meeste getallen schrijf je in cijfers, behalve de volgende:
Getallen tot en met twintig: vijf, zeventien
Tientallen: twintig, tachtig
Honderdtallen: honderd, achthonderd
Duizendtallen: duizend, negenduizend
Hogere ronde getallen: miljoen, miljard
Slide 14 - Tekstslide
Getallen: datums en maten
Bij datums en maten schrijf je getallen in cijfers.
Bijvoorbeeld:
26 februari 2021
4 cm
12 kg
8°C
Slide 15 - Tekstslide
Getallen: een of één
Een kan een lidwoord of een telwoord zijn.
Als je het lidwoord bedoelt, schrijf je een:
Ik leende een fiets.
Als je het telwoord bedoelt, schrijf je soms een en soms één.
Je kiest voor één als er verwarring kan ontstaan wat je bedoelt of als je het telwoord wilt benadrukken:
Ik heb vandaag nog maar één chocolaatje gepakt.
Slide 16 - Tekstslide
Wat is de beste schrijfwijze?
A
24
B
Vierentwintig
Slide 17 - Quizvraag
Wat is de beste schrijfwijze?
A
8000
B
Achtduizend
Slide 18 - Quizvraag
Wat is de juiste schrijfwijze?
A
5 km
B
Vijf km
Slide 19 - Quizvraag
Wat is hier mis mee?
Reunie
Tweeen
Slide 20 - Tekstslide
Woordtekens: trema
Je gebruikt een trema als twee klinkers naast elkaar staan, maar je deze klinkers niet als één klank leest. Spreek je het woord zonder trema verkeerd uit? Voeg dan een trema toe.
Bijvoorbeeld:
Bacteriën
Reünie
Slide 21 - Tekstslide
Woordtekens: trema
Je schrijft in drie gevallen geen trema:
1. Bij de au, ij, oe, ou of ui.
Bijvoorbeeld: geoefend
2. Als er drie of meer klinkers achter elkaar staan.
Bijvoorbeeld: officieel
3. Bij de uitgangen -ien(s) en -ienne(s).
Bijvoorbeeld: opticien
Slide 22 - Tekstslide
Wat is goed?
A
Elektricien
B
Elektriciën
Slide 23 - Quizvraag
Wat is goed?
A
Ruine
B
Ruïne
Slide 24 - Quizvraag
Woordtekens: accenten
Accenten worden meestal gebruikt op de e: é spreek je uit als een lange e, è spreek je uit als een korte e.
Bijvoorbeeld:
Café
Crème
Wil je ergens de nadruk op leggen, dan kun je er een accent op zetten.
Bijvoorbeeld:
Dit is geen blauwe, maar een zwárte jas.
Slide 25 - Tekstslide
Wat is juist geschreven?
A
Broodje sate
B
Broodje saté
Slide 26 - Quizvraag
Woordtekens: apostrof
Zoals je in de vorige lessen hebt gezien, gebruik je de apostrof vaak bij meervouden (bijvoorbeeld ski's) en bezitsvormen (bijvoorbeeld Eva's tas).
Je gebruikt de apostrof soms ook als er letters zijn weggelaten, waardoor je een woord sneller kunt uitspreken.
Bijvoorbeeld:
Mijn fiets -> m'n fiets
Des avonds -> 's avonds
Slide 27 - Tekstslide
Woordtekens: liggend streepje
Past een woord niet meer op de regel, dan kun je het streepje als afbreekteken gebruiken. Je zet het streepje dan aan het einde van een lettergreep.
Bijvoorbeeld:
Nu de lockdown versoepeld is, kunnen we ondanks de geldende corona-maatregelen toch weer naar school.
Je gebruikt het streepje ook als minteken.
Bijvoorbeeld:
12 - 6 = 6
Slide 28 - Tekstslide
Woordtekens: liggend streepje
Je hebt al gezien dat we het liggende streepje gebruikten als koppelteken in samenstellingen (bijvoorbeeld: zee-egel).
Je kunt het ook gebruiken als weglatingsteken, het streepje vervangt dan een woord wat wel ergens anders in de zin staat.
Bijvoorbeeld:
Wandelpaden en fietspaden: wandel- en fietspaden
Paardensport en paardenhouderij: paardensport en -houderij
Slide 29 - Tekstslide
Gebruik het weglatingsteken: Invoer en uitvoer.
Slide 30 - Open vraag
Welk woord is goed afgebroken?
A
Wa-fel
B
Waf-el
Slide 31 - Quizvraag
Oefenen!
Werk in tweetallen.
Maak een zin met minimaal één getal. Haal interpunctie en woordtekens weg en laat de ander raden welke interpunctie/leestekens je had gebruikt.
Bekijk of jullie het eens zijn. Vindt de ander ook dat je het getal goed hebt gebruikt?
Slide 32 - Tekstslide
Toets
De volgende les (10 mei) krijgen jullie een toets over dit onderwerp.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.